ECLI:NL:RBDHA:2015:11176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
C/09/471099 / HA ZA 14-909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid testament en geestelijke stoornis in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, die op 23 september 2015 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit de kinderen van de overleden erflater en erfgenamen van zijn overleden dochter, een vordering ingesteld tot nietigverklaring van het testament van de erflater, dat op 14 juli 2008 was opgemaakt. De eisers stellen dat de erflater ten tijde van het opstellen van het testament leed aan een geestelijke stoornis, waardoor hij niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen over zijn nalatenschap. De rechtbank heeft de procedure in detail behandeld, waarbij onder andere de dagvaarding, de conclusie van antwoord en het proces-verbaal van comparitie zijn besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater op 23 augustus 2008 is overleden en dat hij op het moment van overlijden gehuwd was met de gedaagde, zonder dat er kinderen uit dit huwelijk zijn geboren.

De rechtbank heeft de feiten rondom het testament en de gezondheidstoestand van de erflater onderzocht. De eisers hebben aangevoerd dat de erflater in de laatste jaren van zijn leven leed aan vergeetachtigheid en dementie, en dat hij op de dag van het opstellen van het testament niet in staat was om goed te communiceren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door eisers aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende onderbouwing bieden voor de stelling dat de erflater ten tijde van het opstellen van het testament geestelijk niet capabel was. De rechtbank heeft daarbij ook de rol van de notaris in overweging genomen, die geen belemmeringen heeft gezien om het testament te verlijden.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen, met inachtneming van de proceskosten. De rechtbank concludeert dat het testament niet nietig is en dat de eisers geen recht hebben op de gevorderde toegang tot het medisch dossier van de erflater, aangezien dit niet relevant is voor de beoordeling van de geestelijke toestand van de erflater ten tijde van het opstellen van het testament. De rechtbank heeft de eisers als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.186,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/471099 / HA ZA 14-909
Vonnis van 23 september 2015
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiseres sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiseres sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. I.W. van Osch te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Haulussy te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juli 2014 met negen producties;
  • de conclusie van antwoord met twee producties;
  • het tussenvonnis van 24 september 2014 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 april 2015 met de daarin genoemde producties;
  • de faxbrieven van beide advocaten van 15 mei 2015 met opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal van 23 april 2015;
  • de rolbeslissing van de rechtbank van 22 juli 2015.
1.2.
Nadat na enkele pro forma aanhoudingen een schikking onmogelijk was gebleken, heeft de rechtbank bij rolbeslissing van 22 juli 2015 onder meer vonnis bepaald op vandaag, 23 september 2015.

2.De feiten

2.1.
Op 23 augustus 2008 is overleden [erflater] , hierna erflater, die op dat moment was gehuwd met [gedaagde] . Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. Eisers sub 1, 2 en 3, hierna respectievelijk [A] , [B] en [C] , zijn de thans nog levende kinderen van erflater. Eisers sub 4, 5, 6 en 7 zijn de erfgenamen van de op 4 april 2009 overleden dochter van erflater, [wijlen dochter erflater] .
2.2.
Op 14 juli 2008 heeft erflater ten overstaan van kandidaat-notaris mr. [kandidaat-notaris] als waarnemer van notaris mr. [notaris] , bij testament over zijn nalatenschap beschikt, waarbij alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen zijn herroepen. In dit testament (hierna: het testament) heeft erflater niet afgeweken van de wettelijke erfopvolging. Dit betekent dat erflater zijn vier kinderen en [gedaagde] als erfgenamen heeft achtergelaten. Daarnaast is in het testament de wettelijke verdeling van toepassing verklaard met uitsluiting van de wilsrechten als bedoeld in de artikelen 4:19 tot en met 4:22 BW. Daarmee hebben [eiser] c.s. een niet-opeisbare geldvordering op [gedaagde] verkregen. [gedaagde] is in het testament benoemd tot executeur.
2.3.
Erflater en [gedaagde] hebben in februari 2008 een voorbespreking met mr. [kandidaat-notaris] gehad, waarin de inhoud van het op te stellen testament is besproken. Mr. [kandidaat-notaris] heeft op basis van die bespreking een concept testament opgesteld. Op 14 juli 2008 is het testament overeenkomstig dit concept verleden.
2.4.
Tot de nalatenschap van erflater behoort een appartementsrecht aan het adres [adres] te [plaats] .

3.De geschillen

3.1.
[eiser] c.s. vorderen bij zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I te verklaren voor recht dat het testament van 14 juli 2008 nietig is;
II te bepalen dat, indien het gevorderde sub I wordt toegewezen, de nalatenschap van erflater overeenkomstig de in het laatst verleden testament van vóór 14 juli 2008 neergelegde uiterste wil wordt afgewikkeld,
III
primairte bepalen dat eisers volledige toegang hebben tot het medisch dossier van erflater, althans
subsidiair[gedaagde] te verplichten tot medewerking aan de verstrekking van het medisch dossier van erflater aan [eiser] c.s. en al datgene te doen wat daarvoor nodig is, althans te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de instemmende verklaring van [gedaagde] tot (rechtstreekse) afgifte van het medisch dossier van erflater door zijn behandelaren aan [eiser] c.s.,
IV te bepalen dat [C] in de gelegenheid wordt gesteld om de woning aan de [adres] te [plaats] van [gedaagde] te kopen voor een bedrag van € 95.000, te verminderen met de bedragen van € 25.763,65 en € 29.267,50 ter zake van de door [gedaagde] aan [C] verschuldigde vergoedingen, althans voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, en te bepalen dat [gedaagde] haar medewerking zal verlenen teneinde vorenbedoelde overdracht te bewerkstelligen en te bepalen dat indien [gedaagde] niet op eerste verzoek van de notaris binnen acht dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis haar medewerking zal verlenen aan vorenbedoelde overdracht, het in deze te wijzen vonnis in de plaats zal worden gesteld van de instemmende verklaring van [gedaagde] .
3.2.
[eiser] c.s. leggen aan hun vorderingen sub I tot en met III ten grondslag dat het testament nietig is als bedoeld in artikel 3:34 lid 2 BW, aangezien een met de in dat testament neergelegde verklaringen overeenstemmende wil ontbreekt. [eiser] c.s. voeren aan dat erflater de verklaringen in het testament heeft gedaan onder invloed van een geestelijke stoornis.
Aan het sub IV gevorderde leggen zij ten grondslag dat erflater de woning voor [C] had gekocht, dat [C] alle maandelijkse termijnen van de hypothecaire lening en diverse verbouwingswerkzaamheden met betrekking tot de woning heeft betaald en dat het altijd de bedoeling is geweest dat [C] die door hem bewoonde woning van erflater zou kopen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verjaring

4.1.
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht heeft [gedaagde] allereerst aangevoerd dat de vordering van [eiser] c.s. op grond van art. 4:54 BW is verjaard.
4.2.
De rechtbank overweegt dat een testament een eenzijdige rechtshandeling is die niet tot een of meer bepaalde personen is gericht, zodat het ontbreken van een wil als bedoeld in het eerste lid van artikel 3:34 BW leidt tot nietigheid (zie artikel 3:34 lid 2 BW, tweede volzin) en niet tot vernietigbaarheid van een testament. Artikel 4:54 BW is daarom niet van toepassing en van verjaring van de vordering is – ook anderszins – geen sprake.
Nietigheid testament
4.3.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het testament op grond van artikel 3:34 lid 2 BW nietig is. De eerste volzin van het eerste lid van dat artikel luidt: “Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.” Tussen partijen is in geschil of een met de in het testament neergelegde verklaring overeenstemmende wil van erflater geacht moet worden te hebben ontbroken op de grond dat de verklaring onder invloed van een geestelijke stoornis is gedaan.
Bewijslast
4.4.
Ingevolge de in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgenomen hoofdregel van bewijslastverdeling rust op [eiser] c.s. - die zich immers op de rechtsgevolgen van de door hen gestelde nietigheid beroepen - de bewijslast ten aanzien van de door hen gestelde geestelijke stoornis van erflater ten tijde van het passeren van het testament. Dit brengt met zich dat [eiser] c.s. op grond van hun onlosmakelijk aan de bewijslast verbonden stelplicht voldoende feiten en omstandigheden dienen aan te voeren (en, bij voldoende betwisting, dus dienen te bewijzen) die (kunnen) leiden tot de vaststelling van de gestelde stoornis. Bovendien brengen de op [eiser] c.s. rustende stelplicht en bewijslast met zich dat zij voldoende feiten en omstandigheden dienen aan te voeren en zo nodig te bewijzen die (kunnen) leiden tot het oordeel dat de stoornis erflater een redelijke waardering van de betrokken belangen belette of dat de verklaring die heeft geleid tot het passeren van het testament onder invloed van die stoornis is gedaan. Bij de beoordeling kunnen ook van belang zijn feiten en omstandigheden die zijn voorafgegaan aan of zijn gevolgd op het passeren van het testament.
Stellingen [eiser] c.s.
4.5.
[eiser] c.s. hebben ter onderbouwing van hun beroep op nietigheid het navolgende aangevoerd.
Er was bij erflater in de laatste jaren van zijn leven sprake van vergeetachtigheid die uiteindelijk heeft geresulteerd in dementie;
Erflater had twee beroertes gehad, leed in de maanden voor zijn overlijden aan prostaatkanker en slikte daarvoor veel medicijnen waaronder Oxycontin, een morfineachtige pijnstiller die volgens de bijsluiter bijwerkingen met zich kan brengen als sufheid, verwardheid, abnormale gedachten en depressie. [eiser] c.s. wijzen in dat verband op enkele pagina’s van het overgelegde huisartsenjournaal, waaruit dit medicijngebruik blijkt;
Op de dag dat het testament werd verleden, zijn 82ste verjaardag, was erflater afwezig, kon hij niet goed spreken of anderszins communiceren en was hij niet in staat om zelfstandig te eten en te drinken. [eiser] c.s. wijzen in dat verband op de als productie 10 ter zitting overgelegde schriftelijke verklaringen van een aantal vrienden en bekenden van erflater die hem op, of kort voor, zijn verjaardag hebben bezocht;
De inhoud van het testament strookt niet met hetgeen erflater tijdens zijn leven herhaaldelijk heeft medegedeeld, te weten dat hij zijn kinderen en zijn zus goed verzorgd wilde achterlaten.
Weging stellingen [eiser] c.s.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , een onvoldoende substantiëring vormen voor de door hen gestelde geestelijke stoornis bij erflater ten tijde van het passeren van het testament op 14 juli 2008, en voor de door hen gestelde beslissende invloed van deze stoornis op de inhoud van dit testament. Dit heeft tot gevolg dat, anders dan namens [eiser] c.s. ter comparitie is bepleit, van een omkering van de bewijslast of van voorshandse aannemelijkheid van de stellingen van [eiser] c.s. geen sprake kan zijn. Eveneens heeft dit tot gevolg dat het toelaten van [eiser] c.s. tot het leveren van nader bewijs achterwege zal blijven. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beslissingen als volgt.
4.7.
Wat betreft de stelling dat erflater leed aan dementie overweegt de rechtbank dat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Daarnaar ter comparitie gevraagd, hebben [eiser] c.s. medegedeeld niet te weten of de diagnose dementie is gesteld, laat staan door wie, maar dat zij zelf de indruk hadden dat erflater dement was gelet op de manier waarop erflater zich gedroeg. De stelling dat erflater dement was, vindt dus geen steun in enige door een medicus gestelde (verwante) diagnose. Daarbij komt dat uit de overgelegde pagina’s uit het huisartsenjournaal, die de periode van 14 september 2007 tot en met 18 juli 2008 beslaan, ook niets blijkt van geestelijke problemen en/of dementieverschijnselen bij erflater.
4.8.
Een andere belangrijke pijler onder de stelling van [eiser] c.s. is dat erflater door de beroertes en de prostaatkanker en door de behandelingen en de medicijnen die hij daarvoor kreeg, vooral de pijnstiller OxyContin, afwezig, verward en versuft was en bijna niet meer kon praten, waardoor communicatie met hem niet of nauwelijks mogelijk was.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat erflater beroertes had gehad en aan prostaatkanker leed, dat hij als pijnbestrijding OxyContin gebruikte en dat hij als gevolg van deze ziektes veranderd was, in die zin dat hij veel dingen niet meer zelfstandig kon doen – hij moest bijvoorbeeld overal naar toe worden gebracht – en dat praten en communiceren moeilijk was. Dit volgt ook uit de als productie 10 ter zitting overgelegde schriftelijke verklaringen van een aantal vrienden en bekenden van erflater die hem op, of kort voor, zijn verjaardag hebben bezocht. Samenvattend verklaren zij dat erflater op zijn verjaardag afwezig was, niet reageerde op felicitaties of cadeau’s, hen niet meer herkende en in het geheel niet sprak.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit echter niet dat erflater de verklaringen in het testament van 14 juli 2008 heeft gedaan onder invloed van een geestelijke stoornis. Dat sprake was van fysieke beperkingen als gevolg van zijn ziektes en – mogelijk – medicijngebruik, zoals afwezig zijn en nauwelijks kunnen praten, brengt immers niet zonder meer met zich dat erflater (ook) niet in staat was zijn wil te bepalen. De overgelegde verklaringen bevatten geen of onvoldoende concrete feiten die duiden op een stoornis van de geestvermogens van erflater, waardoor hij zijn wil niet meer kon bepalen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het testament op 14 juli 2008 is verleden ten overstaan van een (kandidaat-)notaris, mr. [kandidaat-notaris] , die in de mentale gesteldheid van erflater kennelijk geen belemmering heeft gezien om het testament te verlijden, terwijl zij, gelet op de richtlijnen die voor notarissen gelden, wel een beoordeling moest maken over de vraag of erflater geestelijk capabel was. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het testament weliswaar op 14 juli 2008 is verleden, maar dat het besluit om het (nieuwe) testament op te maken door erflater kennelijk al in februari 2008 is genomen en dat toen kennelijk ook de inhoud van het testament is bepaald, terwijl uit de hierboven onder 4.9 genoemde verklaringen volgt dat de fysieke toestand van erflater in korte tijd (gesproken wordt van een maand en van enkele weken voor 14 juli 2008), verslechterd was en dat er geen enkele aanwijzing is dat die toestand al langere tijd bestond. Het tijdsverloop tussen het opstellen van het concept en verlijden van het testament duidt er veeleer op dat sprake is geweest van een weloverwogen beslissing van erflater.
4.11.
Ook de inhoud van het testament kan naar het oordeel van de rechtbank niet dienen ter onderbouwing van de stelling dat het testament van 14 juli 2008 is opgemaakt onder invloed van een geestelijke stoornis. De rechtbank neemt daarbij, in aanvulling op hetgeen hierboven is overwogen, in aanmerking dat zelfs als ervan wordt uitgegaan dat erflater bij leven steeds heeft verklaard dat hij zijn kinderen goed verzorgd zou achterlaten, het testament daarmee niet in strijd is, nu in het testament niet van de wettelijke erfopvolging is afgeweken, waardoor [eiser] c.s. (nog steeds) recht hebben op hun wettelijk erfdeel. De uitsluiting van de wilsrechten leidt weliswaar ertoe dat [eiser] c.s. nu niet de overdracht van bepaalde goederen kunnen opeisen, maar dat strookt met hetgeen ter comparitie door [gedaagde] naar voren is gebracht, te weten dat erflater graag wilde dat al zijn bezittingen bij elkaar zou blijven. Die wens van erflater volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het de als productie 10 door [eiser] c.s. overgelegde verklaring van [X] dat
hij had besloten dat hij een constructie zou bedenken voor behoud van zijn eigendommen.
Aan de ook in dit verband aangevoerde stelling van [eiser] c.s. dat erflater bij leven ook steeds had medegedeeld dat hij zijn zus goed verzorgd zou achterlaten, gaat de rechtbank voorbij, nu gesteld noch gebleken is dat erflater deze zus in een eerder opgemaakt testament wel in de verdeling van de nalatenschap had betrokken.
Slotsom met betrekking tot het testament van 14 juli 2008
4.12.
De rechtbank komt gezien het voorgaande tot de slotsom dat niet kan worden uitgegaan van een geestelijke stoornis bij erflater ten tijde van het verlijden van het testament en dus evenmin van enige invloed van een dergelijke stoornis op de inhoud van dat testament. Nietigheid van het testament is dan ook niet aan de orde.
De vordering ten aanzien van het medisch dossier
4.13.
Het ten aanzien van het medisch dossier gevorderde ziet op het ter beschikking krijgen van het medisch dossier, hetgeen is ingegeven door de mogelijkheid van het leveren van bewijs ten aanzien van de stelling dat het testament is opgesteld onder invloed van een geestelijke stoornis. De rechtbank zal onder verwijzing naar hetgeen hierboven ten aanzien van de stelplicht met betrekking tot het bestaan van een geestelijke stoornis is overwogen, deze vordering – zowel primair als subsidiair – afwijzen. Voorts overweegt de rechtbank nog dat ter zitting in dit verband slechts nader zijn gesteld de medische dossiers van erflater die aanwezig zijn bij een uroloog, een radioloog en een oncoloog. Anders dan bijvoorbeeld neurologen, plegen urologen, radiologen en oncologen echter geen geestelijke stoornissen en/of dementieverschijnselen te onderzoeken en/of vast te stellen.
De woning aan de [adres] te [plaats]
4.14.
[eiser] c.s. hebben gesteld dat [C] met zijn gezin in de woning woont, dat erflater de woning voor [C] had gekocht, dat [C] alle maandelijkse termijnen van de hypothecaire lening en diverse verbouwingswerkzaamheden met betrekking tot de woning heeft betaald en dat het altijd de bedoeling is geweest dat [C] die woning van erflater zou kopen, zodat [C] in de gelegenheid moet worden gesteld de woning voor een marktconforme waarde en na verrekening van hetgeen hij reeds aan hypotheek en verbouwingskosten heeft betaald van [gedaagde] te kopen. [gedaagde] betwist dat alles.
4.15.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde producties (bijlagen 23 en 24 bij productie 2 van [eiser] c.s. ) eerder volgt dat erflater en niet [C] de maandelijkse termijnen van de hypothecaire lening en van diverse verbouwingswerkzaamheden ten behoeve van de woning heeft betaald. Enig betalingsbewijs door [C] is voorts niet geproduceerd. [eiser] c.s. hebben ook geen uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie of enig ander bewijsstuk overgelegd, waaruit kan worden opgemaakt dat [C] met zijn gezin in de woning woont. Nog daargelaten dat de door [eiser] c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , aldus onvoldoende zijn gesubstantieerd, kan de laatste relevante bedoeling van erflater slechts volgen uit het testament, waarin niet van de wettelijke erfopvolging is afgeweken en de wettelijke verdeling van toepassing is verklaard met uitzondering van de wilsrechten en waarin ten aanzien van de woning geen uitzondering is gemaakt ten gunste van [C] . Dat brengt met zich dat [gedaagde] ook de desbetreffende woning van rechtswege heeft verkregen en dat [C] daarop geen kooprechten kan laten gelden.
4.16.
De slotsom is dat ook het sub IV gevorderde zal worden afgewezen.
4.17.
[eiser] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.186,00

5.De beslissingen

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.186,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien, mr. I.A.M. Kroft en mr. J.J. Peters en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015.