Beoordeling van het geschil
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder diverse op de zaak betrekking hebbende stukken niet bij de rechtbank heeft ingediend. Dit beroep faalt. Eiseres heeft niet aangegeven welke stukken thans nog ontbreken en ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingediend.
Premies particuliere verzekeringen/uitgaven voor inkomensvoorzieningen
12. Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften blijkt dat zij onder andere betalingen heeft gedaan aan ASR Uitvaart Geldverzekering, Monuta, ING ongevallenverzekering, Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekering en V.C.N. Pakketpolis. Voor zover eiseres met de overgelegde bankafschriften heeft bedoeld te stellen dat zij op haar drukkende premies heeft betaald ten behoeve van inkomensvoorzieningen in de zin van artikel 3.124 Wet IB 2001, welke premies voor aftrek in aanmerking komen, kan de rechtbank eiseres niet volgen. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat zij premies heeft betaald voor periodieke uitkeringen en verstrekkingen in bovengenoemde zin. Verweerder heeft derhalve terecht de aftrek voor particuliere verzekeringen gecorrigeerd. Ook overigens (bijvoorbeeld in het kader van de persoonsgebonden aftrek) zijn deze kosten niet aftrekbaar.
13. Eiseres heeft geld overgemaakt naar [oom] en [tante] (oom en tante). Op grond van artikel 6.1, tweede lid, onderdeel a, en artikel 6.3, eerste lid, onderdeel f, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor onderhoudsverplichtingen aftrekbaar indien sprake is van in rechte vorderbare periodieke uitkeringen of verstrekkingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud. Op eiseres rust de bewijslast dat daarvan sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dit niet aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres geen nadere concrete gegevens heeft ingebracht omtrent haar oom en tante. Zo ontbreken onder meer gegevens over hun inkomens- en vermogenspositie. De enkele stelling van eiseres dat zij zich genoodzaakt voelt om haar oom en tante financieel en materieel te ondersteunen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van behoeftigheid aan de zijde van oom en tante. Ook overigens heeft eiseres niets ingebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het gaat om ‘in rechte vorderbare’ periodieke uitkeringen. Op grond van het vorenstaande komt het door eiseres in aanmerking genomen bedrag aan onderhoudsverplichtingen niet voor aftrek in aanmerking.
Kosten levensonderhoud kinderen
14. Ingevolge artikel 6.13, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2011), worden als uitgaven voor levensonderhoud van kinderen aangemerkt uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden. Ingevolge artikel 2, lid 3, onderdeel i, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen verstaat de belastingwet onder kind een eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn.
15. Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan haar bewijslast voldaan. Eiseres verzoekt een aftrek voor haar kinderen [kind 1] (geboren op [geboortedatum 1] 1986) en [kind 2] (geboren op [geboortedatum 2] 1987). Van deze kinderen is niet bekend waar zij wonen en eiseres heeft niet aangegeven hoeveel zij heeft bijgedragen. Eiseres heeft evenmin aangegeven waarom zij zich gedrongen voelde deze gestelde uitgaven te doen.
Eiseres lijkt thans eveneens aftrek te wensen van onderhoudsverplichtingen voor haar schoondochter en voor haar kleinzoon. Voor de schoondochter en kleinzoon geldt dat zij geen kinderen zijn in de zin van eerder genoemde bepaling. De schoondochter is niet gehuwd met de zoon van eiseres en er is geen geregistreerd partnerschap bekend. Zij is aldus geen eerstegraad aanverwant. Voor de kleinzoon geldt dat hij geen eerstegraads bloedverwant is.
16. Artikel 6.1 Wet IB 2001 luidt – voor zover van belang – als volgt:
”1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en (…)
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(…) d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5); (…)”
17. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn - voor zover van belang - uitgaven voor specifieke zorgkosten uitgaven wegens ziekte of invaliditeit die gedaan zijn voor genees-, en heelkundige hulp, vervoer, farmaceutische hulpmiddelen op voorschrift van een arts, andere hulpmiddelen, extra gezinshulp en diëten.
18. Ook ten aanzien van de zorgkosten rust op eiseres de bewijslast aannemelijk te maken dat zij dergelijke uitgaven heeft gedaan. Zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd waaruit de door haar opgevoerde medische kosten over 2011 kunnen worden afgeleid. Eiseres heeft ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de door haar opgevoerde kosten in 2011 zijn betaald, dat deze op doktersvoorschrift dan wel op advies van een diëtist(e) zijn gemaakt dan wel dat het kosten betreffen die niet voor vergoeding door de ziektekostenverzekeraar in aanmerking zijn gekomen. Gelet hierop heeft eiseres geen recht op aftrek wegens specifieke zorgkosten.
19. Ingevolge artikel 6.32 Wet IB 2001 worden als aftrekbare giften aangemerkt periodieke giften en andere giften. Periodieke giften als bedoeld in artikel 6.34 Wet IB 2001 zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, aan instellingen of verenigingen. Andere giften als bedoeld in artikel 6.32 Wet IB 2001 zijn op grond van artikel 6.35 Wet IB 2001 giften aan instellingen. Giften aan instellingen worden op de voet van artikel 6.39 Wet IB 2001 in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijk bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan.
20. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij tot de door haar gestelde bedragen uitgaven heeft gedaan voor giften als vorenbedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Eiseres heeft een bedrag van € 2.400 in aftrek gebracht, waarvan een bedrag van € 1.217 door verweerder is geaccepteerd. Voor het meerdere heeft eiseres geen betaalbewijzen overgelegd zodat niet aannemelijk is gemaakt dat meer aftrekbaar is dan thans door verweerder is toegestaan. Verweerder heeft het door eiseres geclaimde bedrag aan giften derhalve terecht niet in aftrek toegelaten voor zover het meer bedroeg dan € 1.217.
Inkomensafhankelijke kortingen
21. Blijkens de tekst van de artikelen 8.14a en 8.15 Wet IB 2001 geldt voor toekenning van de onder 10 genoemde heffingskortingen als voorwaarde dat het kind waarvoor deze kortingen worden gevraagd in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
22. Vaststaat dat in 2011 geen kind van eiseres in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op haar woonadres [adres] te [plaats]. Hiermee staat vast dat niet is voldaan aan de onder 20 omschreven voorwaarde voor toekenning van de gevraagde heffingskortingen.
23. De rechtbank heeft in hetgeen eiseres heeft aangedragen onvoldoende aanleiding gevonden om te oordelen dat sprake is van schending van de hoorplicht. Eiseres stelt dat er geen objectieve heroverweging tijdens de bezwaarbehandeling heeft plaatsgevonden omdat de ambtenaar [ambtenaar] zowel bij de aanslagregeling als bij de bezwaarbehandeling (tijdens het horen) betrokken is geweest. Verweerder heeft om verdere discussie te voorkomen in de brief van 30 oktober 2014 (bijlage 20 bij het verweerschrift), eiseres aangeboden opnieuw en op een juiste wijze te horen. Omdat een reactie van eiseres uitbleef heeft verweerder dit aanbod in een mail op 12 november 2014 herhaald. Eiseres heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
24. Eiseres stelt zich nog op het standpunt dat zij aan de voorlopige aanslagregeling het vertrouwen kan ontlenen dat daarvan niet zal worden afgeweken bij de vaststelling van de definitieve aanslag. In de (eerste) voorlopige aanslag die aan eiseres is opgelegd is het volgende vermeld:
“Deze voorlopige aanslag is gebaseerd op een inschatting van uw situatie in 2011. U kunt aan deze voorlopige aanslag geen rechten ontlenen voor een eventuele definitieve aanslag over 2011.”
In de (tweede) voorlopige aanslag die aan eiseres is opgelegd is het volgende vermeld:
“Deze aanslag is op uw verzoek gewijzigd”
In de (derde) voorlopige aanslag die aan eiseres is opgelegd is het volgende vermeld:
“Deze aanslag is uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit uw aangifte 2011. De Belastingdienst gaat uw gegevens nog controleren. De definitieve aanslag kan afwijken van deze voorlopige aanslag, wellicht moet u bijbetalen of krijgt u geld terug.”
Uit deze teksten blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat aan de voorlopige aanslagen geen vertrouwen kan worden ontleend. Gelet hierop faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.
25. Eiseres stelt dat de Awb-termijnen zijn geschonden nu verweerder de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar heeft verdaagd op 15 oktober 2014 terwijl de termijn afliep op 10 oktober 2014. Nog daargelaten dat eiseres niet heeft aangegeven welke consequentie hieraan moet worden verbonden, stelt de rechtbank vast dat verweerder tijdig en wel op 29 september 2014 (bijlage 17 van het verweerschrift) een verdagingsbrief heeft verzonden.
26. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.