In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres en verweerder, waarbij eiseres bezwaar had gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. De zaak betreft de aftrek van kosten voor levensonderhoud van twee kinderen, D en E, waarbij D niet als kind in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) werd erkend door verweerder. Eiseres en haar echtgenoot stelden dat er geen verschil was in de relatie met beide kinderen en dat het onredelijk was dat de kosten voor D niet in aftrek werden toegelaten. De rechtbank overwoog dat D, hoewel geen pleegkind in strikte zin, feitelijk als een kind van de echtgenoot werd opgevoed en onderhouden. De rechtbank concludeerde dat D voor de toepassing van artikel 6.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 als pleegkind kon worden aangemerkt, waardoor eiseres recht had op aftrek van de gemaakte kosten voor levensonderhoud. De rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.