ECLI:NL:RBDHA:2015:11105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
15/6974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel voor slachtoffer mensenhandel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel voor eiseres, een slachtoffer van mensenhandel. Eiseres, geboren in 1979 en van Sierra Leoonse nationaliteit, had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend, welke was afgewezen. Na een aangifte van mensenhandel op 24 oktober 2013, heeft zij een nieuwe aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 19 mei 2014 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die haar verblijf in Nederland rechtvaardigden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving, waaronder artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, betrokken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vreesde voor represailles van een geheim genootschap en dat haar gezinsleven met haar echtgenoot en hun kind in Nederland in het geding was. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om af te wijken van het beleid van de staatssecretaris. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de staatssecretaris evenwichtig was en dat de inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/6974
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 september 2015 in de zaak tussen
[naam1] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 april 2015 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.E.M. Jacquemard, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1979 en de Sierraleoonse nationaliteit te bezitten. Op 30 november 2012 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 10 december 2012 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 27 december 2012 (kenmerk AWB 12/38564 en 12/38565) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen hoger beroep ingesteld.
2. Op 24 oktober 2013 heeft eiseres bij de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland aangifte gedaan als slachtoffer van mensenhandel.
Zij is op 25 oktober 2013 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van de regeling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel, neergelegd in hoofdstuk B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), geldig van 24 oktober 2013 tot 24 oktober 2014.
Op 28 november 2013 heeft de Officier van Justitie besloten om de aangifte te seponeren.
3. Op 29 januari 2014 heeft eiseres een aanvraag tot het wijzigen van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. Op 19 mei 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en de eerder verleende vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken per 28 november 2013 (datum sepot). Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Verweerder heeft aan de intrekking en de afwijzing ten grondslag gelegd dat niet langer wordt voldaan aan de beperking, omdat er sprake is van een sepot. Eiseres heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven haar in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Verweerder heeft evenmin aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het niet toestaan van voortgezet verblijf betekent geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
4. Op de beroepsgronden van eiseres wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. In beroep heeft eiseres een niet ondertekend behandelplan van GGz Breburg van 18 juni 2015 overgelegd in verband met psychische problemen van haar echtgenoot [naam2] . Nu dit stuk dateert van na het bestreden besluit betrekt de rechtbank dit document niet bij de beoordeling. Hierbij is van belang dat eiseres en haar echtgenoot noch tijdens de hoorzitting van 30 september 2014, noch op een ander moment voorafgaande aan het bestreden besluit melding hebben gemaakt van zijn medische klachten.
6. Niet in geschil is dat eiseres niet langer voldoet aan de beperking van de aan haar verleende vergunning en dat er sprake is van inmenging in het gezinsleven tussen eiseres, haar echtgenoot en hun hier te lande op 24 juni 2014 geboren zoon. Voorts beschikt eiseres inmiddels over een paspoort.
7. De vraag resteert of verweerder in redelijkheid het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb heeft kunnen afwijzen en of er sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft eiseres zich beroepen op artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en op Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (Gezinsherenigingsrichtlijn).
8. Volgens het beleid over voortgezet verblijf in hoofdstuk B9/12 van de Vc verleent verweerder een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
Verweerder betrekt in elk geval de volgende factoren hierbij:
• risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
• risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en
• de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.
9. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat haar beroep op artikel 4:84 van de Awb betrekking heeft op voornoemd beleid. Eiseres heeft als bijzondere omstandigheden aangevoerd dat zij vreest voor represailles van het geheime genootschap omdat zij heeft geweigerd haar moeder als Soweh op te volgen. Voorts is haar echtgenoot jaren geleden de oorlog in Sierra Leone ontvlucht en heeft een asielvergunning gekregen in Nederland. Hij is inmiddels genaturaliseerd tot Nederlander. Zij hebben elkaar bij toeval op het station van Emmen wederom ontmoet. Uit hun relatie is inmiddels een zoon geboren die door haar echtgenoot is erkend.
10. Het beroep van eiseres op het onder rechtsoverweging 8 weergegeven beleid van verweerder kan geen doel treffen, nu in rechte vaststaat dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is en verweerder daarom geen rekening heeft hoeven houden met de gestelde omstandigheid dat eiseres represailles van het geheime genootschap heeft te vrezen. Verweerder heeft voorts geen bijzondere omstandigheden aanwezig hoeven achten om af te wijken van zijn beleid, nu de geschetste omstandigheden waaronder zij haar echtgenoot weer heeft ontmoet geen enkel rechtstreeks verband houden met mensenhandel.
11. Vervolgens overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 ambtshalve heeft beoordeeld of sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. Hoewel eiseres niet met haar echtgenoot samenwoont, heeft verweerder gezinsleven aangenomen.
12. Eiseres heeft de door verweerder gemaakte belangenafweging bekritiseerd en gesteld dat de belangen van het kind en de echtgenoot prevaleren boven het algemeen belang. Zij heeft daartoe gewezen op artikel 24 van het Handvest. Het is in het belang van het Nederlandse kind dat het door beide ouders wordt opgevoed en dat het opgroeit in Nederland. Verder kan van haar tot Nederlander genaturaliseerde echtgenoot, die zich in de afrondende fase van een HBO-studie bevindt, niet worden verlangd dat hij alles opgeeft om het gezinsleven in Sierra Leone voort te zetten.
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep op artikel 8 van het EVRM niet slagen. De rechtbank verwijst daartoe naar het bestreden besluit waarin een evenwichtige afweging van belangen heeft plaatsgevonden. Inmenging in dit gezinsleven is gerechtvaardigd. De omstandigheid dat eiseres bij toeval haar echtgenoot heeft ontmoet en dat zij samen een zoon hebben gekregen, betekent niet dat het gezinsleven in Nederland moet worden uitgeoefend. Hierbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres nog niet zo lang in Nederland verblijft en slechts voor korte tijd in het bezit is geweest van een tijdelijke verblijfsvergunning. Ook het feit dat de Nederlandse zoon slechts één jaar oud is en het echtpaar nog een minderjarige dochter heeft in Sierra Leone, leidt er toe dat de banden van eiseres en haar echtgenoot met Sierra Leone nog erg sterk moeten worden geacht. Het beroep op artikel 24 van het Handvest treft geen doel, nu verweerder de belangen van beide kinderen bij zijn afweging heeft betrokken en niet valt in te zien dat uitsluitend verblijf in Nederland in het belang van het Nederlandse kind is.
14. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiseres haar beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn ook ter zitting niet nader heeft kunnen specificeren zodat dit verder buiten bespreking blijft.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.