ECLI:NL:RBDHA:2015:10983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
09/730100-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en bezit van kinderpornografische afbeeldingen met geweld en bedreiging

Op 17 september 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 17 maart 2015 in de woning van een 16-jarig meisje, aangeduid als [slachtoffer 1], een verkrachting heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met geweld en bedreiging gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij hij zijn penis en vingers in de vagina van het slachtoffer heeft gebracht. Daarnaast heeft hij foto's gemaakt van het ontblote bovenlijf van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de woning van het slachtoffer is binnen gedrongen en haar met geweld heeft vastgepakt en vastgehouden. De verdachte heeft ontkend dat er sprake was van seksueel binnendringen, maar de rechtbank heeft zijn verklaring als onbetrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van kinderpornografische afbeeldingen van het slachtoffer. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 9.022,50 aan het slachtoffer toegewezen, alsook een contactverbod.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/730100-15
Datum uitspraak: 17 september 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op 7 maart 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [Woonplaats verdachte] -Nootdorp ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [Detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 juni 2015 en 3 september 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. E. IJspeerd, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 maart 2015 te [Woonplaats slachtoffer] , gemeente [Woonplaats slachtoffer] , door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 1] betast, (en) bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- zijn voet tussen de deur van de woning van die [slachtoffer 1] heeft gezet en/of de/die woning van die [slachtoffer 1] is binnen gedrongen en/of
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- die [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en/of heeft gedrukt (ge)houden) en/of
- die [slachtoffer 1] tegen een deur en/of de muur heeft gegooid en/of geduwd en/of
- die [slachtoffer 1] bij de hals heeft gepakt en/of daar in heeft geknepen en/of
- die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Rustig doen of ik ga je strot doorsnijden"
- die [slachtoffer 1] met geweld heeft ontdaan van haar kleding en/of
- de BH van die [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken
2.
hij op of omstreeks 17 maart 2015 te [Woonplaats slachtoffer] , gemeente [Woonplaats slachtoffer] , één of meermalen afbeelding(en) en/of een filmfragment(en), (telkens) heeft heeft verspreid en/of heeft aangeboden en/of heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad, terwijl die afbeelding(en) en/of filmfragment(en) en/of gegevensdrager(s) één of meer afbeelding(en) van seksuele gedragingen bevatten, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen (telkens) bestonden uit het (onder dwang en/of geweld) tonen van de naakte borsten door een meisje ( [slachtoffer 1] ) van 16 jaar oud;
3.
ter berechting gevoegd 09/857345-14
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te [Woonplaats verdachte] , gemeente [Woonplaats verdachte] -Nootdorp , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto ( [Auto merk] , kenteken [Kenteken] en/of zich daarin bevindende kleding en/of autoradio en/of andere roerende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of kleding en/of autoradio en/of andere roerende goederen en/of daarnaast geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[Mededader 1] en/of [Mededader 2] en/of [Mededader 3] en/of [Mededader 4] op of omstreeks 17 juni 2014 te Pijnacker , gemeente Pijnacker -Nootdorp , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk brand gesticht, door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof tengevolge waarvan een auto ( [Auto merk] , kenteken [Kenteken] en/of zich daarin bevindende kleding en/of een autoradio en/of andere roerende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of kleding en/of autoradio en/of andere roerende goederen en/of daarnaast geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 17 juni 2014 te Pijnacker , gemeente Pijnacker -Nootdorp , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid heeft verschaft door met
zijn mededader(s), althans alleen, voornoemde [Mededader 1] en [Mededader 2] met zijn auto af te zetten in de omgeving van voornoemde [Auto merk] en/of vervolgens met voornoemde [Mededader 3] en/of in [Mededader 4] in zijn auto naar de MacDonalds te rijden om daar een "selfie" te maken (welke zou dienen als alibi voor verdachte, [Mededader 3] en in [Mededader 4] voor de brandstichting)
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Pijnacker , gemeente Pijnacker -Nootdorp , met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Thorbeckelaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto ( [Auto merk] [Kenteken] , welk geweld bestond uit het in brand steken van die auto.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op 17 maart 2015 is verdachte bij [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) in haar ouderlijk huis in [Woonplaats slachtoffer] geweest. Daar hebben seksuele handelingen plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Verdachte heeft daarbij op enig moment met zijn telefoon foto’s van het ontblote bovenlichaam van aangeefster gemaakt. Zij was op dat moment zestien jaar.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, aangezien niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de hem onder 1, 2 en 3 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsvrouw acht de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar, zodat deze van het bewijs dienen te worden uitgesloten en er derhalve onvoldoende bewijs over blijft. Het bewijs dat er ligt past net zo goed en soms zelfs beter binnen de lezing van verdachte. De verklaringen van verdachte zijn dan ook aannemelijker dan de verklaringen van aangeefster.
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen bekend. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde aanbieden en verspreiden daarvan.
Ten aanzien van feit 3 primair heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Primair wegens het ontbreken van een bijdrage van verdachte en subsidiair omdat een nauwe en bewuste samenwerking niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor medeplichtigheid en subsidiair dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de brandstichting en op de medeplichtigheid, zodat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken, aangezien het bestanddeel “in vereniging” niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Ondervragingsrecht van de verdediging geschonden?
De rechtbank stelt voorop dat de verdediging op grond van artikel 6 lid 3 sub d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) het recht heeft om een getuige à charge te (doen) ondervragen.
De verdediging heeft op 18 mei 2015 op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering de rechter-commissaris verzocht onderzoekhandelingen te (doen) verrichten, waaronder het horen van aangeefster. De rechter-commissaris heeft in een regie-overleg aan de advocaat en de officier van justitie meegedeeld dat zij van oordeel is dat dit verhoor in een verhoorstudio door gecertificeerde zedenrechercheurs dient plaats te vinden. De raadsvrouw en de officier van justitie konden zich hierin vinden, waarna de rechter-commissaris dienovereenkomstig heeft beslist. Op 2 juli 2015 is aangeefster in een kindvriendelijke studio gehoord door twee zedenrechercheurs. De raadsvrouw van verdachte was (in een andere ruimte) bij het verhoor aanwezig. De verdediging is voor aanvang van dit verhoor in de gelegenheid gesteld om schriftelijk vragen te formuleren die door de rechercheurs aan aangeefster zouden worden gesteld. Na dit verhoor heeft de raadsvrouw van verdachte het verzoek gedaan om aangeefster nogmaals te horen, in verband met inconsistenties in haar verklaringen en omdat de rechercheurs niet voldoende kritisch hebben doorgevraagd, aldus de raadsvrouw. De rechter-commissaris heeft op 19 augustus 2015 besloten om zelf aangeefster opnieuw te horen, waarbij nadrukkelijk aandacht zou bestaan voor de verschillen tussen de eerdere verklaringen en het studioverhoor. Aangeefster zou daarom op 31 augustus 2015 opnieuw bij de rechter-commissaris worden gehoord. Naar aanleiding van een brief van [Arts] , huisarts, d.d. 26 augustus 2015 en een ‘Bericht voortgang behandeling’ van [GZ-Psychologe] , GZ-Psychologe, d.d. 21 augustus 2015, waarin - kort samengevat - is te lezen dat een verhoor negatieve invloed heeft op het herstel van het slachtoffer, heeft de rechter-commissaris op 28 augustus 2015 besloten dit verhoor geen doorgang te laten vinden.
Ter zitting heeft de raadsvrouw het verzoek om aangeefster te ondervragen herhaald. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat zij van oordeel was dat het gegronde vermoeden bestaat dat, gelet op voornoemde medische verklaringen, de gezondheid of het welzijn van aangeefster hierdoor in gevaar zou worden gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang van de verdediging om aangeefster te kunnen ondervragen.
De verdediging heeft het ondervragingsrecht ten aanzien van de aangeefster niet volledig kunnen uitoefenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat hiertoe een zwaarwegende reden bestaat. De omstandigheid dat de verdediging het ondervragingsrecht niet volledig heeft kunnen effectueren, betekent niet noodzakelijkerwijze dat de door aangeefster afgelegde verklaringen niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebezigd. Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (vgl. bijv. EHRM 15 december 2011, Al Khawaja & Tahery en voor Nederland: EHRM 10 juli 2012, Vidgen) en de Hoge Raad kan van schending van artikel 6 lid 3 onder d van het EVRM geen sprake zijn als gelegenheid voor de verdediging om de getuige te ondervragen weliswaar heeft ontbroken, maar diens verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. In casu is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier voldoende bewijs bevindt dat de verklaringen van aangeefster op de belastende onderdelen ondersteunt, zoals in het hiernavolgende zal worden overwogen. Daarbij komt dat de verdediging wel de gelegenheid heeft gehad om de geluidsopnamen van een verhoor van aangeefster bij de politie te beluisteren, ten behoeve van het studioverhoor in opdracht van de rechter-commissaris schriftelijk vragen heeft kunnen doen stellen en dat verhoor in woord en beeld heeft kunnen volgen in een andere ruimte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat die verklaringen niet op die grond van het bewijs dienen te worden uitgesloten en dat daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het recht van verdachte op een eerlijk proces.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Gelet op het door de verdediging gevoerde verweer ziet de rechtbank zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster zodanig onbetrouwbaar zijn dat deze van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De rechtbank is weliswaar met de verdediging van oordeel dat er verschillen in de verklaringen van aangeefster zijn, met name in de volgorde en het precieze verloop van de gebeurtenissen, maar dit maakt haar verklaringen als geheel nog niet onbetrouwbaar. Het is immers bekend dat met de tijd en door de heftigheid van de gebeurtenissen bepaalde herinneringen kunnen vervagen. Dit geldt te meer als er, zoals in het onderhavige geval, sprake is geweest van veel (elkaar snel opvolgende) gebeurtenissen in een zeer kort tijdsbestek. Over wat er in de kern is gebeurd en ten aanzien van het strafrechtelijke verwijt dat verdachte wordt gemaakt, heeft aangeefster consistent verklaard. Daar komt bij dat zich in het dossier voldoende ondersteunend bewijs bevindt voor de verklaringen van aangeefster. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster dan ook betrouwbaar en zal deze voor het bewijs bezigen.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat het op zijn minst opvallend is dat de buurvrouw aangeefster niet heeft horen gillen, terwijl aangeefster zegt te hebben gegild en de buurvrouw op het moment waarop dit zou hebben plaatsgevonden thuis was en verklaard heeft extra alert te zijn op vreemde geluiden. De rechtbank ziet hierin evenmin aanleiding om de verklaring van aangeefster als onbetrouwbaar aan te merken. Het staat immers niet vast dat de omstandigheden zodanig waren dat de buurvrouw op het betreffende tijdstip gegil vanuit de entreehal van de woning van aangeefster wel had moeten horen.
Bewijsoverwegingen
Aangeefster [slachtoffer 1] , geboren op 6 september 1998, heeft - kort samengevat en zakelijk weergegeven - verklaard dat zij op 17 maart 2015 om 16.50 uur thuis kwam. Ongeveer vijf minuten later zag zij dat een man die zij kort daarvoor tijdens het uitlaten van haar hond bij Jachthaven Jonkman had gezien, de tuin van haar huis inliep naar de voordeur. Zij vond dat raar en heeft de voordeur opengedaan en heeft gevraagd wat hij wilde. De man zette zijn voet tegen de deur en werkte zich naar binnen. Aangeefster heeft geprobeerd de deur dicht te doen, maar hij was al binnen. Die man sloeg gelijk zijn armen om haar heen als een soort knuffel. Zij kon toen niets doen. De man zoende haar op de mond, dat was een tongzoen. Zij begon toen gelijk te schreeuwen. De man zei dat zij haar bek moest houden en dat hij haar anders zou steken en haar strot door zou snijden. Toen hij haar losliet probeerde ze de woonkamerdeur te openen waar de hond zat te blaffen, maar dat lukte niet omdat hij haar tegenhield en haar tegen de muur van het opstapje naar de trap gooide. Toen zij bleef schreeuwen pakte hij haar met beide handen om haar nek c.q. hals. Hij had hierbij beide duimen op haar keel en de rest van zijn handen om haar hals. Het deed pijn, omdat hij hard drukte aan de voorkant van haar keel en hard in haar nek kneep. Hij heeft vervolgens eerst zijn eigen broek naar beneden gedaan. Toen deed hij haar broek uit met grof geweld. Hij sloeg haar ook toen zij hem tegenwerkte. Hij gooide haar op de grond en ging op haar zitten. Toen zij op het opstapje lag heeft hij haar shirtje uitgetrokken. En van de twee hemdjes die zij droeg heeft hij de bandjes van haar rechterschouder naar beneden gedaan. De man ging met zijn vingers en vervolgens met zijn penis in haar vagina. Ze had haar BH nog wel aan, maar hij trok deze zo naar beneden dat haar borsten zichtbaar waren. Vervolgens heeft hij foto’s van haar ontblote borsten gemaakt. [2]
Nadat verdachte in eerste instantie heeft ontkend dat er enige seksuele handelingen zijn verricht, heeft hij uiteindelijk verklaard dat er wel het een en ander is voorgevallen. Hij heeft echter ontkend dat hij iets tegen de wil van aangeefster heeft gedaan. Ook heeft hij ontkend dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Hij heeft wel bekend dat hij aan haar borsten en aan haar vagina heeft gezeten. [3]
De verklaring van aangeefster wordt door een aantal bewijsmiddelen ondersteund. Zo heeft [betrokkene] , de moeder van aangeefster, verklaard dat zij op 17 maart 2015 om 17.14 uur werd gebeld door haar dochter die klonk alsof zij in paniek was en tegen haar zei dat ze naar huis moest komen. In een telefoongesprek kort daarna om 17.15 uur zei aangeefster dat ze was verkracht. Aangeefster was tijdens het telefoongesprek de hele tijd aan het huilen. Toen [betrokkene] thuis kwam, zag zij aangeefster op de grond in de huiskamer zitten, met haar spijkerbroek los en op haar bovenlichaam alleen haar BH. Verder had zij geen kledingstukken aan. Haar slip lag in de hal op de grond. Ze zag dat de mascara van aangeefster was uitgelopen, dat ze vol in tranen was en dat ze rood was van het huilen. Zij zei ook huilend dat hij ook foto’s van haar had gemaakt. Dat was één van de eerste dingen die zij zei. [betrokkene] heeft ook verklaard dat aangeefster heel raar op de grond zat, nog net niet in shock. [4]
Ook bevinden zich in het dossier foto’s waarop enige verkleuringen en blauwe plekken op het lichaam van het slachtoffer te zien zijn. [5]
Uit het onderzoeksrapport zedendelict blijkt dat bij de borsten van het slachtoffer sprake is van een petechiënachtig beeld (streepachtig) dat kan passen bij het draaien van de huid. Ook is op de rechterarm een blauwe plek met een doorsnede van 0,5 cm zichtbaar die kan passen bij “fingertip bruising” [6]
Op de vloer in de hal van de woning van aangeefster is een vochtige plek aangetroffen die is bemonsterd. [7] Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat in de bemonstering sperma is aangetroffen en dat het hierin aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. De matchkans (de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het DNA-profiel van het sperma) is kleiner dan één op één miljard. [8] Ook zijn zowel de buitenste als de binnenste schaamlippen van het slachtoffer bemonsterd. Alle vier deze monsters bevatten sperma en het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte, waarbij de matchkans kleiner dan één op één miljard is. Voorts is vastgesteld dat het monster dat is genomen in de vagina van slachtoffer ook sperma bevat, waarvan geen autosomaal DNA-profiel kon worden verkregen. [9] Wel is een (minder persoononderscheidend, want via de mannelijke lijn onveranderd overervend) Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen dat matcht met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. Geconcludeerd wordt dat het zeer veel waarschijnlijker is dat het sperma afkomstig is van verdachte of een in de mannelijke lijn aan hem verwante man dan dat het afkomstig is van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan hem verwante man. [10]
Alternatief scenario
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster reeds op 3 maart 2015 in [Woonplaats slachtoffer] op straat heeft ontmoet en dat hij op die dag met haar heeft afgesproken dat hij op 17 maart 2015 naar haar huis zou komen. Toen hij op 17 maart 2015 bij haar thuis was, hebben er wel seksuele handelingen plaatsgevonden, maar dit is van beide kanten vrijwillig geweest, aldus verdachte. Hij heeft ontkend dat er geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden of dat hij met zijn vingers in de vagina van aangeefster is geweest. Op het moment dat het bijna tot geslachtsgemeenschap was gekomen, zou aangeefster zijn gaan huilen en hebben gezegd dat zij niet wilde. Verdachte heeft haar wens gerespecteerd, heeft hierop direct afscheid genomen en heeft – na foto’s van het ontblote bovenlichaam van aangeefster te hebben genomen - de woning verlaten, zo heeft hij verklaard.
De rechtbank stelt ten eerste vast dat verdachte in zijn verschillende verhoren wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij over de (seksuele) handelingen die tussen hem en aangeefster hebben plaatsgevonden in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij met aangeefster bij haar thuis heeft gepraat, gechilled en muziek heeft geluisterd. In het verhoor bij de rechter-commissaris in het kader van de inbewaringstelling heeft hij verklaard dat er is gezoend, waarna aangeefster aan zijn geslachtsdeel heeft gezeten en dat er verder niets is gebeurd. In zijn derde verhoor heeft hij verklaard dat hij aan de borsten en de vagina van aangeefster heeft gezeten. In zijn zesde verhoor bij de politie heeft hij verklaard dat zijn geslachtsdeel tegen haar vagina is aangekomen. Ook op andere onderdelen heeft verdachte wisselende en soms onduidelijke verklaringen afgelegd.
In het dossier bevindt zich voorts geen enkel aanknopingspunt dat steun biedt aan de verklaring van verdachte. De politie heeft onderzoek verricht naar het door verdachte geschetste scenario dat verdachte en slachtoffer elkaar reeds op 3 maart 2015 hebben ontmoet, maar ook daaruit is geen ondersteuning van zijn verklaring gebleken. Wel zijn hieruit gegevens gekomen die de verklaring van verdachte juist onaannemelijk maken. Zo blijkt uit de ARS-gegevens niet dat de auto waarvan verdachte zegt dat hij daar op 3 maart 2015 in reed, te weten de [Auto merk verdachte] met kenteken [Kenteken auto verdachte] , die dag in [Woonplaats slachtoffer] is geweest. Onderzoek naar de pinbetalingen, waaruit blijkt dat verdachte op 3 maart 2015 twee keer heeft gepind, te weten eenmaal om 15.00 uur in Duivendrecht (zijnde de plaats waar verdachte die dag een cursus volgde) en eenmaal om 16.25 uur in [Woonplaats verdachte] (zijn woonplaats) geeft evenmin steun aan zijn verklaring dat hij die dag in [Woonplaats slachtoffer] is geweest.
Er heeft voorts onderzoek plaatsgevonden naar de historische verkeersgegevens van de drie bij de politie bekende telefoonnummers van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij meerdere telefoons en telefoonnummers heeft en dat hij niet meer weet welke telefoon hij op 3 maart 2015 bij zich had. Geen van de onderzochte drie telefoonnummers heeft op 3 maart 2015 zendmasten te [Woonplaats slachtoffer] aangestraald. Twee van de nummers zijn wel op 3 maart 2015 gebruikt, onder meer tot 13.14 uur te Duivendrecht, waar verdachte zegt die dag te zijn geweest en daarna, via de route van de rijksweg A4, te [Woonplaats verdachte] vanaf 16.09 uur tot 19.07 uur, de woonplaats van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard die dag rond 18.00 uur in [Woonplaats slachtoffer] te zijn geweest. Gelet op voornoemde gegevens is dat evenwel niet aannemelijk.
Het scenario dat alleen met wederzijdse instemming seksuele handelingen hebben plaatsgevonden is bovendien in strijd met het geconstateerde letsel en de toestand waarin de aangeefster kort na de ontmoeting met verdachte door haar moeder is aangetroffen. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij niet in de vagina van de aangeefster is geweest, terwijl sperma dat van hem afkomstig kan zijn in de vagina is aangetroffen. Ook de foto’s die verdachte van aangeefster heeft genomen - naar zijn zeggen nadat zij op haar verzoek zijn gestopt met seksuele handelingen - waarop onder meer is te zien dat aangeefster haar hoofd afwendt en verdachte haar kleding omlaag trekt, passen niet goed bij het door verdachte geschetste scenario. De verklaring van verdachte is derhalve op geen enkele manier aannemelijk geworden.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 17 maart 2015 heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] in haar woning in [Woonplaats slachtoffer] door haar huis binnen te dringen en door haar met geweld en dreiging met geweld te dwingen handelingen te ondergaan die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Feit 2
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van verdachte geen algehele vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 september 2015;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 maart 2015 (blz. 17 – 18);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2015 (blz. 19 – 20).
Feit 3 (vrijspraak)
Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen, zodat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het in brand steken van de auto van [Slachtoffer 2] en of dit valt aan te merken als openlijk in vereniging geweld plegen tegen die auto. Zij overweegt daartoe het volgende.
In het dossier bevinden zich enkele aanwijzingen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de brandstichting. Uit geen van deze bewijsmiddelen blijkt echter dat verdachte hieraan een zodanige significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd dat sprake is van het in vereniging plegen van geweld. Verdachte dient dan ook van het meer subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 17 maart 2015 te [Woonplaats slachtoffer] , gemeente [Woonplaats slachtoffer] , door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en de borsten en de vagina van die [slachtoffer 1] betast, en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- zijn voet tussen de deur van de woning van die [slachtoffer 1] heeft gezet en de woning van die [slachtoffer 1] is binnen gedrongen en
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en vastgehouden en
- die [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en heeft gedrukt gehouden en
- die [slachtoffer 1] tegen de muur heeft gegooid en
- die [slachtoffer 1] bij de hals heeft gepakt en daar in heeft geknepen en
- die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "ik ga je strot doorsnijden"
- die [slachtoffer 1] met geweld heeft ontdaan van haar kleding en
- de BH van die [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken;
2.
hij op 17 maart 2015 te [Woonplaats slachtoffer] , gemeente [Woonplaats slachtoffer] , afbeeldingen heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad, terwijl die afbeeldingen seksuele gedragingen bevatten, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit het (onder dwang) tonen van de naakte borsten door een meisje ( [slachtoffer 1] ) van 16 jaar oud.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
verkrachting
ten aanzien van feit 2:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt behandeling in een forensische polikliniek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om – in geval van bewezenverklaring – een gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet overstijgt, eventueel met oplegging van een voorwaardelijke straf, al dan niet met de voorwaarden die de reclassering heeft voorgesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 17 maart 2015 schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] door haar huis binnen te dringen en door haar met geweld en dreiging met geweld te dwingen te dulden dat hij zijn vingers en zijn penis in haar vagina bracht. Verdachte heeft daarmee een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer gemaakt. Verdachte heeft daarbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen behoeften en heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en de mogelijk schadelijke gevolgen van zijn handelen. Het slachtoffer was ten tijde van het voorval pas zestien jaar. Door haar te verkrachten heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar iedere minderjarige recht op heeft, bij zijn slachtoffer doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lange tijd lichamelijke en psychische klachten van kunnen ondervinden. Uit haar ter zitting afgelegde verklaring blijkt ook dat het slachtoffer hier nog altijd ernstig onder lijdt. Er is sprake van een Post Traumatische Stress Stoornis waarvoor zij traumatherapie (EMDR) volgt. Daar komt bij dat de verkrachting heeft plaatsgevonden in het ouderlijk huis van het slachtoffer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig dient te voelen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte tijdens de verkrachting foto’s gemaakt van het naakte bovenlijf van slachtoffer. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij tijdens de verkrachting ook nog foto’s van het slachtoffer heeft gemaakt, met name nu het ook voor het slachtoffer niet duidelijk is geweest wat daarmee zijn bedoeling was. De rechtbank acht voorstelbaar en begrijpelijk dat het slachtoffer er angstig voor is (geweest) dat verdachte de foto’s zou verspreiden of anderszins zou misbruiken en dat zij er aldus angstig voor is dat zij op die manier nog geruime tijd achtervolgd zou worden door de gevolgen van de productie van de beelden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 maart 2015 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsfeiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de reclasseringsrapportages d.d. 4 juni 2015, opgesteld door D. Steijaert, reclasseringswerker. Hieruit blijkt dat verdachte slechts in zeer beperkte mate in staat is op zijn eigen gedrag te reflecteren. De reclassering acht dat zorgelijk en het vergroot de kans op recidive. Hoewel verdachte zelf geen aanleiding ziet voor begeleiding, is de reclassering van mening dat behandeling en begeleiding gericht op het vergroten van assertiviteit en copingvaardigheden, evenals behandeling gericht op impulscontrole raadzaam is om recidive te voorkomen. Verdachte is bereid hier aan mee te werken. Een verplicht kader wordt, te meer door het gebrek aan inzicht, wenselijk geacht om verdachte te motiveren en te stimuleren het benodigde traject daadwerkelijk en voor langere duur aan te gaan. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij De Waag, inclusief de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een verdachte betreffende Pro Justitia rapportage d.d. 1 juni 2015, opgesteld door R.A.R. Bullens, (NRGD-geregistreerd) klinisch psycholoog. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te omschrijven als trekken van de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en beperkte copingvaardigheden in met name sociale situaties (onder meer in de vorm van subassertiviteit). Verdachte kan bij stress seks als coping gebruiken. Omdat er enige samenhang met onhandigheid in sociaal contact en een gebrekkige coping naar voren komt, wordt geadviseerd hem in een verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten (met betrekking tot dat deel van het hem ten laste gelegde dat hij erkent, te weten het maken van kinderpornografische foto’s). Het recidiverisico wordt (zonder behandeling) op matig geschat. Verdachte acht zelf de kans op recidive afwezig en vindt behandeling niet geïndiceerd. Uit onderzoek komt met betrekking tot dat deel dat hij erkent echter een aantal punten naar voren waar een ambulante behandeling voor geïndiceerd is. Deze betreffen versterking van de copingvaardigheden bij problemen in voornamelijk sociale situaties (leren die ook meer taakgericht aan te pakken, in plaats van de emotie de overhand te laten nemen of afleiding te zoeken), versterking van de sociale vaardigheden en het vergroten van vertrouwen in zichzelf en zijn omgeving. Voorts zou ook aandacht kunnen worden besteed aan het vergroten van zijn vaardigheden in relatie tot meisjes c.q. aangaan van verkering. Behandeling kan plaatsvinden in een ambulant kader bij een forensische polikliniek als de Waag, en is als bijzondere voorwaarde (gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel) geïndiceerd. Behandeling dient gerelateerd aan reclasseringscontact (in de vorm van meldplicht) plaats te vinden. Zo kan de motivatie worden vergroot en heeft verdachte een extra ‘stok achter de deur’ om de afspraken na te komen.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een verdachte betreffende Pro Justitia rapportage d.d. 1 juni 2015, opgesteld door T.V. van Lent, psychiater. Hieruit komt eveneens naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van trekken van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis in combinatie met een beneden gemiddelde intelligentie met als gevolg beperkingen op het gebied van coping, sociale interactie en assertiviteit. Gezien de beperkingen van verdachte op het gebied van sociale omgang en vaardigheden en de beperkte copingsvaardigheden, waarvan men kan aannemen dat die een rol hebben gespeeld in het gedrag van verdachte in het contact met aangeefster en bij het maken van de naaktfoto’s, wordt geadviseerd verdachte het ten laste gelegde dat hij bekent uit psychiatrisch oogpunt in verminderde mate toe te rekenen. Het risico van toekomstig seksueel gewelddadig gedrag is (zeer) moeilijk in te schatten. De klinische inschatting van het risico op herhaling van dergelijk delictgedrag wordt als laag-matig ingeschat. Volgens het risicotaxatie instrument SVR-20 blijkt dat er bij verdachte weinig risicofactoren aanwezig zijn voor toekomstig seksueel gewelddadig gedrag en wordt het risico als laag aangegeven. Gezien de geconstateerde beperkingen op het gebied van coping, sociale interactie en assertiviteit, en mogelijk ook op het gebied van de impulsregulatie, is er een indicatie voor een ambulante behandeling. Verdachte kan door middel van sociale vaardigheidstrainingen en psychotherapeutische behandeling, bij voorkeur in groepsverband, zijn sociale vaardigheden verbeteren, zelfvertrouwen vergroten en meer inzicht krijgen op zijn emoties en cognities. Ten behoeve van het reduceren van het recidiverisico op een zedendelict dient bovenstaande behandeling bij voorkeur plaats te vinden in een ambulant kader bij een forensische polikliniek zoals de Waag. Er wordt geadviseerd om een dergelijke behandeling uit te voeren in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel onder toezicht van de Reclassering.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten).
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. De rechtbank zal echter een straf opleggen die enigszins lager is dan geëist door de officier van justitie, mede gelet op de omstandigheid dat de rechtbank een feit minder bewezen acht, de samenhang tussen de feiten 1 en 2 en gelet op voornoemde oriëntatiepunten. De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Zij zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank zal de proeftijd vaststellen op twee jaar.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 12.022,50, en tot oplegging van een contact- en locatieverbod.
[Slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 537,93.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] tot een bedrag van € 239,98.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] deze af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de door haar verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht om de vordering aanzienlijk te matigen. De reiskosten, pot muurverf en de medicatie zijn niet onderbouwd en de inbeslaggenomen kleding kan worden teruggevraagd bij de politie, zodat dit gedeelte van de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dat geldt ook voor de gevraagde schadevergoeding in natura, nu de benadeelde partij hiervoor terecht kan bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de vordering van [Slachtoffer 2] heeft de verdediging eveneens primair verzocht om deze af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht om tenminste de posten 1, 3, 4, 5 en 6 van de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze niet zijn onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank acht de vordering in zoverre toewijsbaar.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 8.000,-als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank heeft bij het bepalen van dit bedrag onder meer gelet op de vergoedingen die in andere zaken zijn toegekend, al dan niet vermeld in de zogenoemde Smartegeldgids. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 9.022,50.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 17 maart 2015 is ontstaan.
De benadeelde partij heeft voorts gevraagd om een contactverbod en straatverbod op te leggen aan de verdachte als schadevergoeding in natura. Daartoe is aangevoerd dat de benadeelde partij niet wil dat verdachte met haar contact opneemt en dat hij zich ophoudt in de gemeente [Woonplaats slachtoffer] . Overeenkomstig artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek wordt schadevergoeding voldaan in geld, maar kan de rechter op vordering van de benadeelde schadevergoeding in andere vorm dan betaling van een geldsom toekennen. Uitgangspunt van schadevergoeding is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht zoals die zonder de schadetoebrengende gebeurtenis zou zijn geweest. Een contact- en straatverbod voor de toekomst heeft op het eerste gezicht niet een dergelijke functie. Dat zou onder bepaalde omstandigheden mogelijk anders kunnen zijn, maar dat en om welke redenen een dergelijk geval zich in deze zaak voordoet, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 9.022,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
De vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 240b en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verkrachting
ten aanzien van feit 2:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zo spoedig mogelijk na zijn detentie meldt bij GGZ Reclassering Palier op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij de veroordeelde, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, zal meewerken aan een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven weken;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
, een bedrag van € 9.022,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 9.022,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer 2] in de proceskosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rootring, voorzitter,
mr. M.J.J. Visser, rechter,
mr. C.E. Voskens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015084809, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, districtsrecherche Leiden – Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 599).
2.Proces-verbaal aangifte, p. 11 – 12.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 181.
4.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 68 en 70.
5.Eigen waarneming van de rechtbank van de foto’s op p. 147 – 169.
6.Een geschrift, p. 304.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 20 maart 2015, bijlage 1 van het F.O. dossier met pvnr. PL1500-2015083851-10.
8.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 94.
9.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 316.
10.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 april 2015, bijlage 18 van het F.O. dossier met pvnr. 2015083851.