5.3.Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.Bij de beantwoording van de vraag of de door verdachte aan zijn beroep op noodweer ten grondslag gelegde stellingen omtrent hetgeen feitelijk is voorgevallen aannemelijk zijn geworden kent de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de inhoud van de verklaringen van de vele gehoorde personen die van het gebeurde getuige zijn geweest, mede omdat op twee na ( [getuige 1] en [getuige 2] ) alle getuigen als onafhankelijk kunnen gelden in die zin dat zij niet op de een of andere wijze in enige relatie stonden tot hetzij Weymans hetzij verdachte. Het gaat daarbij onder meer om de verklaringen van de volgende getuigen (voor zover van belang en verkort weergegeven):
[getuige 1](p. 33)
[slachtoffer] sprong tussen hem en verdachte in, waarna ze beiden op de grond vielen. [slachtoffer] lag onder, verdachte boven. Deze getuige heeft letterlijk verdachte van [slachtoffer] afgetrapt.
(Verhoor door rechter-commissaris (hierna: RC)):
[slachtoffer] is tegen verdachte aan gesprongen, heeft verdachte getackeld en echt onderuit gehaald. Getuige heeft verdachte twee keer geschopt en een keer met een riem geslagen. De klap met de riem en de trappen waren voluit.
[getuige 3](p. 44)
[slachtoffer] kwam weer terug. Hij pakte verdachte vast en trok hem naar de grond. Hij hield hem vast en de andere jongen trapte op hem in. [slachtoffer] had de verdachte in de houdgreep.
[getuige 2](RC)
[slachtoffer] kwam in de worsteling van verdachte met [getuige 1] terecht. [getuige 1] gaf de verdachte een, twee of drie trappen.
[getuige 4](p. 55)
[slachtoffer] kwam er als een K-one fighter in. Verdachte werd naar de grond getrapt. De andere man schopte drie keer tegen de rug van verdachte. Ik vond dat er erg hard geschopt werd. Ik dacht, hij schopt dadelijk nog door hem heen. Het gaat wel erg tekeer.
[getuige 5](p. 64)
[slachtoffer] kwam met een karatetrap op verdachte inspringen. De andere jongen ging vervolgens op verdachte intrappen.
[getuige 6](p. 72)
[slachtoffer] besprong verdachte ter hoogte van zijn linkerschouder met een opgetrokken knie. Daardoor kwamen beiden ten val. De andere jongen schopte verdachte en sloeg hem met de gesp van een riem op een bloot stukje rug.
[getuige 7](p. 77)
[slachtoffer] sprong verdachte op zijn nek waardoor verdachte viel. Ze waren hem met zijn tweeën even een lesje aan het leren. [slachtoffer] hield verdachte in een wurggreep.De andere jongen schopte verdachte twee keer.(nader, p. 242):
[slachtoffer] had verdachte zodanig in een houdgreep, dat hij zich niet kon bewegen. Volgens mij had hij dus geen bewegingsruimte.
[getuige 8](p. 150)
[slachtoffer] rende en trapte verdachte in een soort vlucht met een soort karatetrap naar de grond. Er volgde een worsteling. De andere jongen gaf verdachte vier schoppen, hij schopte voluit.
Het invliegen met die karatetrap door [slachtoffer] was voor ons de grens. Hierdoor werd het heftiger. (nader, p. 246):
het schoppen ging met volle kracht. Het was nu niet meer eerlijk aangezien de worsteling nu dus 2 tegen 1 was. Wij hadden het idee dat het mogelijk uit de hand ging open.(verhoor RC):
Verdachte kon de schoppen in zijn onderrug niet afweren. Wij vonden het niet meer kunnen.
[getuige 9](p. 262)
[slachtoffer] kwam aanrennen en hij pakte verdachte bij zijn nek of hoofd en trok hem naar de grond. [getuige 1] gaf verdachte een paar trappen in zijn rug. [slachtoffer] omklemde de nek of het hoofd van verdachte met een stevige klem.
[getuige 10](p. 265)
[slachtoffer] trok verdachte tegen de grond. Hij pakte hem bij zijn nek en toen vielen ze. Die andere jongen trapte vol.
[getuige 11](p. 268)
[slachtoffer] kwam aangerend en pakte verdachte om zijn nek en ging meteen met hem naar de grond. [getuige 1] ging verdachte schoppen en slaan.
5.3.2.Op grond van vorenstaande getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] zich vanaf een afstand in de schermutseling tussen verdachte en [getuige 1] heeft gemengd en daarbij verdachte naar de grond heeft gewerkt. Vervolgens acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, aannemelijk (meer in het bijzonder op grond van de verklaringen van De [getuige 3] , [getuige 7] , [getuige 9] , [getuige 10] en [getuige 11] ) dat [slachtoffer] verdachte zodanig heeft beetgepakt, al dan niet door hem bij de nek te pakken en hem in een houdgreep of nekklem vast te houden, dat verdachte zich niet of nauwelijks meer kon bewegen en daaruit niet kon ontsnappen. Daarbij is niet van belang dat niet alle getuigen precies hetzelfde verklaren, nu het erom gaat dat door hetgeen wel wordt verklaard de stellingen van verdachte hieromtrent worden bevestigd en geen van de andere getuigen iets heeft verklaard dat duidelijk in een andere richting wijst, bijvoorbeeld dat verdachte wel degelijk in de gelegenheid was om zich aan de greep van [slachtoffer] te onttrekken, zoals de officier van justitie heeft betoogd.
5.3.3.De rechtbank kan in het midden laten of de enkele omstandigheid dat er van uit moet worden gegaan dat verdachte zich in een houdgreep van [slachtoffer] bevond waaraan hij zich niet kon onttrekken al met zich bracht dat hij zich in een noodweersituatie bevond. Het betoog van verdachte ziet er immers op dat het niet slechts daarom ging, maar om de combinatie daarvan met het op hem door [getuige 1] uitgeoefende geweld. Daaromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
5.3.4.De stelling van verdachte dat hij, toen hij bovenop [slachtoffer] lag en door deze werd vastgehouden, tegelijkertijd op zijn rug geschopt werd wordt door alle in het vorenstaande weergegeven getuigen (waaronder [getuige 1] zelf) bevestigd en staat daarmee voldoende vast. Voorts blijkt uit de verklaringen van [getuige 6] , [getuige 1] en verdachte dat hij tegelijkertijd ook nog is geslagen door [getuige 1] met een riem. Uit de getuigenverklaringen volgt bovendien dat door [getuige 1] zodanig vaak en hard werd geschopt en geslagen dat dit op (vele van) de omstanders de indruk wekte van een onverantwoorde situatie, die zonder ingrijpen tot ernstige gevolgen zou kunnen leiden. Dat voert de rechtbank tot het oordeel dat de
combinatievan het vasthouden door [slachtoffer] van verdachte en het tegelijkertijd hard en herhaaldelijk schoppen en slaan van verdachte door [getuige 1] valt aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte waartegen hij zich mocht verweren, wat betekent dat er sprake was van een noodweersituatie aan de kant van verdachte.
5.3.5.Daarmee komt de stelling van de officier van justitie aan de orde, inhoudende dat verdachte zich niet met vrucht op een dergelijke noodweersituatie zou mogen beroepen, aangezien sprake was van culpa in causa wegens eerdere gedragingen van verdachte. De rechtbank verwerpt deze conclusie van de officier van justitie, omdat zij de daaraan ten grondslag gelegde stellingen (te weten: dat verdachte nu eenmaal de agressor was en de reacties van [slachtoffer] en [getuige 1] te verwachten waren) daartoe niet concludent acht. Op zich staat vast dat verdachte zich ter plaatse eerder opdringerig en mogelijk irritant heeft gedragen door aan omstanders te vragen om een vloei, doch dat enkele feit maakt hem nog niet tot agressor. Over de vraag aan wie het ontstaan van een woordenwisseling tussen [slachtoffer] , [getuige 1] en verdachte te wijten is lopen de meningen uiteen, en hetzelfde geldt voor de vraag wie de aanstichter was van de daarop volgende schermutseling tussen verdachte en [getuige 1] . Maar zelfs als verdachte zou zijn te beschouwen als degene die verantwoordelijk was voor het ontstaan van de woordenwisseling en de schermutseling tussen hem en [getuige 1] , dan nog gaat het te ver om wat er vervolgens feitelijk is gebeurd als een te verwachten gevolg daarvan voor rekening van verdachte te brengen, in die zin dat hij zich niet meer zou mogen beroepen op een -op zich vaststaande- noodweersituatie.
5.3.6.In het kader van het beroep op noodweer resteert dan nog de vraag of verdachte bij zijn verdediging proportioneel heeft gehandeld. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend, omdat zij van oordeel is dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Voorstelbaar was dat verdachte -zoals hij ook zegt van plan te zijn geweest- [slachtoffer] in zijn been zou hebben geprikt teneinde uit de noodweersituatie te ontsnappen, maar het toebrengen van vier steekwonden is een veel verdergaande handeling die als disproportioneel moet worden aangemerkt. Om die reden wordt het beroep van verdachte op noodweer verworpen.
5.3.7.De rechtbank acht het beroep op noodweerexces evenwel gegrond. Aannemelijk is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een heftige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de omstandigheid dat hij zich niet kon bewegen in combinatie met het op hem uitgeoefende geweld in de vorm van schoppen en slaan. Die combinatie is op zich al geschikt om een dergelijke gemoedsbeweging op te wekken, en er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in het onderhavige geval niet zou zijn gebeurd. De enkele omstandigheid, door de officier van justitie vermeld, dat verdachte nadien rustig op de fiets zou zijn vertrokken is daarvoor in elk geval niet redengevend.
5.3.8.Het bewezenverklaarde feit is strafbaar. Verdachte is niet strafbaar. Dat betekent dat hij zal worden ontslagen van rechtsvervolging.