ECLI:NL:RBDHA:2015:10766
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voortzetting inbewaringstelling na cassatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2015 uitspraak gedaan over het verzoek tot machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, die in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Den Haag op 22 december 2014. De rechtbank had eerder op 30 december 2014 een machtiging verleend, maar deze werd in cassatie door de Hoge Raad vernietigd op 26 juni 2015. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had voldaan aan de vereisten van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de machtiging was verleend zonder een verklaring van een niet-behandelend psychiater die de betrokkene na de inbewaringstelling had onderzocht.
Bij de herbeoordeling op 24 augustus 2015 heeft de rechtbank de betrokkene en haar advocaat gehoord, en is er informatie ingewonnen van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneesheer-directeur geen kennis had genomen van de eerdere geneeskundige verklaring van de AIOS, die bij het oorspronkelijke verzoek was overgelegd. De rechtbank benadrukte dat de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling alleen kan worden verleend als er sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar en dat de beslissing moet zijn gebaseerd op actuele feiten en omstandigheden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling niet kon worden toegewezen, omdat het formele gebrek in de eerdere beslissing niet kon worden gerepareerd door de latere verklaringen van de geneesheer-directeur. De rechtbank heeft daarom het verzoek afgewezen en de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling niet verleend.