ECLI:NL:RBDHA:2015:10747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
14 september 2015
Zaaknummer
09/842303-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in Britse ambassade en voorhanden hebben van diverse wapens met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 11 september 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 21 april 2015 brand heeft gesticht in de Britse ambassade te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, werd op de plaats delict aangehouden door de politie. Tijdens de doorzoeking van zijn woning werden diverse wapens en munitie in beslag genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omstanders met zich meebracht. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, waaronder het voorhanden hebben van wapens van verschillende categorieën.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier jaar geëist, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek. De verdediging pleitte voor een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel, zodat de behandeling snel kan beginnen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychische problemen en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en de verplichting tot behandeling.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de Algemene Rekenkamer, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door de brand is veroorzaakt, en heeft hem veroordeeld tot betaling van € 806,63 aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842303-15
Datum uitspraak: 11 september 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 juli 2015 en 28 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. A.S. Douma, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 april 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk
brand heeft gesticht in een pand aan het [adres 2] (zijnde het pand
van de Britse ambassade)
door een brandende aansteker, althans open vuur in aanraking te brengen met
terpentine en/of een of meer brandbare stoffen,
ten gevolge waarvan een deel van dat pand en/of een deel van de inboedel van
dat pand is/zijn verbrand, in elk geval er brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor de de overige delen van dat pand en/of voor de
niet in brand gestoken inboedel van dat pand en/of voor omliggende panden, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of
meer bewoners van de omliggende panden en/of een of meer medewerkers van
politie en/of brandweer, althans voor (een) anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 21 april 2015 te 's-Gravenhage een of meer wapens van
categorie III, te weten een gaspistool en/of drie werpmessen, en/of munitie
van categorie III, te weten 42 knalpatronen en/of 20 gaspatronen, en/of een
wapen van categorie II onder 6, te weten een gasbusje, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 21 april 2015 te 's-Gravenhage een of meer wapens van
categorie I onder 3, te weten een ploertendoder en/of wurgstokken en/of vier
werpsterren en/of een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 21 april 2015 tussen 06:30 en 07:00 is brand gesticht in een pand aan het [adres 2] te Den Haag, alwaar de ambassade van het Verenigd Koninkrijk is gevestigd. De politie heeft ter plaatse de verdachte aangehouden, die door een medewerker van de brandweer werd aangetroffen op de binnenplaats van de ambassade. Tijdens een daarop volgende doorzoeking in de woning van de verdachte werden diverse goederen in beslag genomen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 21 april 2015 opzettelijk brand heeft gesticht in een pand aan het [adres 2] te Den Haag (zijnde het pand van de Britse ambassade) en of de verdachte dezelfde dag diverse goederen, die onder de Wet wapens en munitie vallen, voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering van het ten laste gelegde gasbusje onder feit 2. De raadsman heeft bepleit dat nader onderzoek nodig is om te kunnen vaststellen of dit gasbusje een wapen is als bedoeld in categorie II sub 6. Nu de inhoud van het gasbusje niet nader onderzocht is dient vrijspraak voor dit onderdeel te volgen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 augustus 2015;
- het proces-verhaal van aangifte (blz. 82 t/m 84 zaaksdossier);
- het proces-verbaal gevaarzetting brand (blz. 85 en 86 zaaksdossier);
- het proces-verbaal van verhoor [getuige] (blz. 59 t/m 62 zaaksdossier);
- het proces-verbaal sporenonderzoek (blz. 1 t/m 6 FO-dossier);
- het rapport van het NFI omtrent onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek (blz. 70 t/m 72 FO-dossier);
- de verkorte rapportage van het NFI over vervolgonderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen (blz. 76 t/m 79 FO-dossier).
Feit 2
Op 21 april 2015 is de woning van de verdachte aan de [adres 1] in Den Haag doorzocht ter inbeslagneming. Tijdens de doorzoeking werden onder andere een gaspistool, drie werpmessen, diverse patronen en een gasbusje aangetroffen. [2] [verbalisant] , werkzaam als materiedeskundige wapens, munitie en explosieven, heeft voornoemde goederen onderzocht en geconcludeerd dat het gaspistool en de werpmessen vallen onder artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet wapens en munitie [3] , de patronen munitie zijn in de zin van artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie [4] en dat het aangetroffen gasbusje een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II is. [5]
Hoewel de inhoud van het gasbusje niet door het NFI is onderzocht, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het gasbusje een wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie, gelet op het volgende. [verbalisant] heeft geconstateerd dat er een vloeistof in het gasbusje zat en dat op het busje ‘Ortho-Chlorbenzylidenmalononitril’ vermeld staat. Ortho-Chlorbenzylidenmalononitril, ook wel CS-gas genoemd, is een toxische en irriterende organische chloorverbinding en wordt voornamelijk gebruikt als traangas. Het busje is samen met andere wapens aangetroffen. Bovendien heeft de verdediging de stelling, dat het busje wellicht een ‘geinig verpakte deodorant’ betreft, niet nader onderbouwd, terwijl van de juistheid van die stelling ook overigens niet is gebleken.
Feit 3
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 augustus 2015;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming (blz. 42 t/m 44 zaaksdossier);
- de processen-verbaal van het Team Forensische Opsporing die relateren over de in de tenlastelegging genoemde wapens (blz. 210 t/m 217 zaaksdossier).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 21 april 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in een pand aan het [adres 2] door een brandende aansteker in aanraking te brengen met terpentine en een brandbare stof, ten gevolge waarvan een deel van dat pand en een deel van de inboedel van dat pand zijn verbrand,
waarbijgemeen gevaar voor de overige delen van dat pand en voor de niet in brand gestoken inboedel van dat pand en voor omliggende panden en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de omliggende panden en medewerkers van politie en brandweer te duchten was;
2.
hij op 21 april 2015 te 's-Gravenhage wapens van categorie III, te weten een gaspistool en drie werpmessen, en munitie van categorie III, te weten 42 knalpatronen en 20 gaspatronen, en een wapen van categorie II onder 6, te weten een gasbusje, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 21 april 2015 te 's-Gravenhage wapens van categorie I onder 3, te weten een ploertendoder en wurgstokken en vier werpsterren en een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door GGZ Reclassering Palier, kort gezegd: een meldplicht, opname in een zorginstelling en een behandelverplichting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging een zo groot mogelijk strafdeel voorwaardelijk op te leggen, zodat de behandeling van de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek zo spoedig mogelijk aan kan vangen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft brand gesticht in een pand aan het [adres 2] te Den Haag, het pand waar de ambassade van het Verenigd Koninkrijk gevestigd is. Het betreft een pand met een oud en een nieuw gedeelte, waarbij het gevaar bestond dat asbest vrij zou komen indien het oude gedeelte van het pand betrokken zou zijn bij de brand. Rondom de ambassade liggen diverse oudere panden, zowel woningen als bedrijfsruimtes. Als de brand zich naar een van deze oudere panden had uitgebreid is het aannemelijk dat de brand zich nog sneller zou hebben ontwikkeld en waarbij, gelet op het vroege tijdstip, levensgevaar zou ontstaan voor de aanwezige bewoners. Door de strenge beveiliging van de ambassade slaat een brand niet naar buiten, maar kan deze zich snel ontwikkelen in het pand, waarbij voor de brandweer en andere hulpverleners het risico bestaat dat een explosie ontstaat bij het betreden van het pand, met alle gevolgen van dien.
Dat de omvang en het gevolg van de brand beperkt zijn gebleven zijn gelukkige omstandigheden, die echter geenszins de verdienste van verdachte zijn geweest, mede gelet op het feit dat de verdachte door een sleutel in het slot van een toegangsdeur af te breken het binnentreden door de brandweer heeft vertraagd.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van diverse wapens en munitie. Het ongecontroleerde bezit van dit soort wapens en munitie dient, met name gelet op het gevaarzettend karakter daarvan, te worden bestreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 22 april 2015. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake brandstichting, maar gelet op de lange tijd die sinds dat delict verstreken is zal de rechtbank deze veroordeling niet in het nadeel van de verdachte mee laten wegen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de Pro Justitia rapportage betreffende de verdachte van drs. R.K.F. Lemmens (klinisch psycholoog), gedateerd 23 juli 2015, en de rapportages van GGZ Reclassering Palier betreffende de verdachte gedateerd 23 juli 2015 en 21 augustus 2015.
De psycholoog concludeert dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis, dysthymie (negatief zelfbeeld) en een verslaving aan alcohol en cannabis. Daarnaast heeft de verdachte trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Het recidive-risico schat de psycholoog als gemiddeld-hoog in. De psycholoog adviseert om, gelet op het verband tussen de stoornissen en het ten laste gelegde, het ten laste gelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Aanbevolen wordt om de verdachte te verplichten zich in een forensisch-psychiatrische kliniek te laten behandelen.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke op te leggen gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling en daarop aansluitend een behandelverplichting om de psychiatrische problematiek van de verdachte te behandelen. De rechtbank kan zich vinden in de adviezen van de psycholoog en de reclassering en neemt deze over.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Ten aanzien van de proeftijd overweegt de rechtbank dat er in deze zaak alle aanleiding is om de proeftijd op een periode van drie jaar te stellen, gelet op de verwachte duur van de behandelingen die de verdachte dient te volgen en ter voorkoming van recidive.

7.De vordering van de benadeelde partij

De Algemene Rekenkamer heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 48.831,23.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van benadeelde partij, te weten de posten ‘Blokker luchtverfrissers’ en ‘ [benadeelde] ’. De verdediging verzoekt om de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de posten ‘Textielreiniging’ en ‘Personeelskosten’ onvoldoende onderbouwd zijn en de post ‘Personeelskosten’ niet als schade kan worden aangemerkt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij is wat betreft de posten ‘Blokker luchtverfrissers’ en ‘ [benadeelde] ’ voldoende onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve de vordering voor dit deel toewijzen, te weten een bedrag van € 806,63.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de post ‘Textielreiniging’ onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de post ‘Personeelskosten’ is de rechtbank van oordeel dat, nu de benadeelde partij ook indien het onder 1 bewezenverklaarde feit niet had plaats gevonden personeelskosten zou hebben gemaakt, deze post niet zonder verdere onderbouwing, die ontbreekt, te kwalificeren is als schade in de zin van artikel 51f Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de benadeelde partij ook voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het al dan niet opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag groot € 806,63.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (tien) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Palier, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende twaalf maanden van de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in forensisch psychiatrische kliniek De Kijvelanden, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de forensische polikliniek van GGZ Palier, althans een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor psychiatrische problematiek, waarbij de verdachte ten behoeve detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek zich voor de duur van maximaal zeven weken laat opnemen indien die zorginstelling dit in overleg met de reclassering nodig acht;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de Algemene Rekenkamer, een bedrag van € 806,63;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij de Algemene Rekenkamer van een bedrag groot € 806,63;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 16 (zestien) dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. D.M. Thierry, rechter,
mr. C.E. Voskens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Alsemgeest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar zaaksdossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015120315, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 306). Waar wordt verwezen naar FO-dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015120315, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Team Forensische Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 79).
2.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming (blz. 42 t/m 44 zaaksdossier).
3.Proces-verbaal (blz. 177 t/m 179 zaaksdossier) en proces-verbaal (blz. 186 en 187 zaaksdossier).
4.Proces-verbaal (blz. 180 en 181 zaaksdossier) en proces-verbaal (blz. 182 en 183 zaaksdossier).
5.Proces-verbaal (blz. 184 en 185).