ECLI:NL:RBDHA:2015:10682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
15/2010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid op basis van gestelde familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedag] 1996 en van Somalische nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland als familie- of gezinslid van referente, haar achternicht. De aanvraag werd op 4 september 2014 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 24 december 2014 ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij stelt dat de relatie met referente moet worden erkend als gezinsleven, en dat zij in Somalië een onaanvaardbare toekomst tegemoet gaat zonder de zorg van referente.

De rechtbank heeft op 10 september 2015 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de gestelde familierechtelijke relatie niet onder het begrip 'familie- of gezinslid' valt zoals gedefinieerd in de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres was op het moment van de aanvraag meerderjarig geworden, wat ook een reden was voor de afwijzing. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres in Somalië geen aanvaardbare toekomst had en dat de asielgerelateerde gronden niet ter beoordeling stonden in deze reguliere procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning kan worden verleend aan vreemdelingen die als familie- of gezinslid in Nederland willen verblijven, en de noodzaak om aan alle voorwaarden te voldoen, inclusief de definitie van familie- of gezinslid in de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/2010
V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 september 2015 in de zaak tussen
[naam1] , eiseres,
gemachtigde: mr. P.R. Klaver,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. S. Verdonck.

Procesverloop

Op 7 mei 2014 heeft [naam1] ten behoeve van eiseres een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en verblijf (TEV) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam3] ’ ingediend. Op 4 september 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Op 16 januari 2015 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 december 2014 (het bestreden besluit), waarbij het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond is verklaard.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Eiseres en verweerder hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam1] (referente) en L. Warsame, tolk in de Somalische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1996 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Eiseres stelt de kleindochter van de halfzus van referente te zijn of te wel een achternicht van referente.
Referente heeft op 7 mei 2014 een TEV-procedure ten behoeve van eiseres gestart door bovenvermelde aanvraag in te dienen. Referente beoogt de overkomst en het verblijf van eiseres hier te lande als haar pleegkind.
2. Verweerder heeft deze aanvraag, met toepassing van artikel 2q, eerste lid, en artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gestelde familierechtelijke relatie niet valt onder het begrip ‘familie- of gezinslid’. Voorts bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin eiseres in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft. Referente heeft, ook niet nadat zij hiertoe in de gelegenheid is gesteld, met objectieve bescheiden noch met verklaringen of anderszins aangetoond dat hiervan sprake is. Tenslotte stelt verweerder dat eiseres kort na het indienen van de aanvraag meerderjarig is geworden. Nu niet is gebleken dat er op enig moment tussen de aanvraag van 7 mei 2014 en het meerderjarig worden op 1 juli 2014 voldaan is aan alle voorwaarden, is ook op die grond niet voldaan aan artikel 3.28 van het Vb 2000. Naar de mening van verweerder is deze afwijzing niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor afwijking van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet verweerder geen aanleiding, daar bij de vaststelling van het beleid het begrip familie- of gezinslid bewust beperkt is.
3. Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd. De relatie tussen eiseres en referente moet worden aangemerkt als gezinsleven in de zin van artikel 3.28 van het Vb 2000, omdat referente moet worden beschouwd als tante of grootmoeder van eiseres. Eiseres heeft geen andere familieleden in het land van herkomst. Indien eiseres zich als alleenstaande vrouw in Somalië zelfstandig staande moet houden, zonder de zorg en bescherming van enig mannelijk familielid, bestaat er een meer dan reëel risico dat zij uiteindelijk slachtoffer wordt van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiseres stelt voorts dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, omdat referente al sinds het derde levensjaar van eiseres voor haar zorgt. Er is sindsdien nooit meer iets vernomen van de biologische ouders van eiseres, zodat de kans dat haar ouders nog in leven zijn te verwaarlozen is. Door de vlucht van referente op 26 maart 2009 is eiseres op 13-jarige leeftijd opnieuw een ouderfiguur kwijtgeraakt. Het gegeven dat zij niet kan worden herenigd met referente, die zij als haar pleegmoeder beschouwt, maakt haar situatie des te schrijnender. Om klemmende redenen van humanitaire aard dient alsnog medewerking te worden verleend aan de overkomst van eiseres naar Nederland.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 3.28, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder een beperking verband houdend met verblijf als pleegkind worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000; en
b. die naar het oordeel van de minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
In hoofdstuk B7 van de ten tijde van belang geldende Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zijn beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven als ‘familie- of gezinslid’ van een in Nederland verblijvende referent.
Op grond van paragraaf 3.7.1 van dat hoofdstuk verleent de IND in ieder geval een verblijfsvergunning onder de beperking familie- of gezinslid als wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
1.het buitenlandse pleegkind is een bloed- of aanverwant van de referent;
2.( ---- );
3.( ---- ) en
4.( ---- ).
Ad 1.
De referent moet een grootouder, broer, zuster, oom of tante van het pleegkind zijn.
5. Niet in geschil is dat eiseres al ten tijde van het besluit in eerste aanleg d.d. 4 september 2014 meerderjarig was, als gevolg waarvan zij reeds om die reden niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 3.28 van het Vb 2000.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres ook niet op enig moment tussen het indienen van de aanvraag en het meerderjarig worden, gelijktijdig heeft voldaan aan alle in artikel 3.28 van het Vb 2000 genoemde voorwaarden. Eiseres stelt de kleindochter van de (half)zus van referente te zijn en zou aldus een achternicht van referente zijn. De gestelde familierechtelijke relatie valt echter, gelet op de in de Vc 2000 neergelegde uitwerking van artikel 3.28 van het Vb 2000, niet onder het begrip ‘familie- of gezinslid’ als bedoeld in dit artikel. De omstandigheid dat eiseres niet valt onder de in paragraaf 3.7.1 van hoofdstuk B7 van de Vc 2000 moet geacht worden bij de vaststelling van dit beleid te zijn verdisconteerd en kan derhalve niet als bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb die noodzaakt tot afwijking van dit beleid, worden aangemerkt.
6. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres ontoereikend heeft onderbouwd waarom er sprake zou zijn van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst. Eiseres heeft niet met documenten of anderszins onderbouwd dat haar (biologische) ouders zijn overleden en dat ze geen naaste bloed- of aanverwanten heeft. Ook referente heeft niet alle mogelijkheden benut om de ouders van eiseres op te sporen. Evenmin is komen vast te staan dat de koranleraar, die eiseres sinds het vertrek van referente uit Somalië in 2009 heeft opgevangen en haar destijds naar Nairobi/Kenia (waar ze nog steeds verblijft) heeft begeleid, niet langer zorg zou kunnen dragen voor haar. Gelet hierop wordt evenmin voldaan aan artikel 3.28, eerste lid, onder b, van het Vb 2000. Dat in Somalië de omstandigheden minder welvarend zijn dan in Nederland, maakt niet dat er daardoor sprake is van een onaanvaardbare toekomst in Somalië. Referente heeft verklaard dat zij eiseres vanuit Nederland financieel ondersteunt, maar dat dit gezien haar eigen benarde financiële situatie zeer belastend voor haar is. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geacht moet worden zich in Somalië te kunnen redden, al dan niet met de financiële steun van referente. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat eiseres meerderjarig is.
7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij als alleenstaande jonge vrouw een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank is te dien aanzien van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielgerelateerde gronden in de onderhavige reguliere procedure niet ter beoordeling staan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de zogenaamde waterscheiding tussen asiel- en reguliere procedures alleen wijkt in het geval van een medische noodsituatie. Aangezien van een dergelijke situatie geen sprake is, is verweerder niet gehouden het reguliere verzoek te toetsen aan artikel 3 van het EVRM.
8. Met betrekking tot het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden overwogen dat niet is aangetoond dat sprake is van familie- of gezinsleven of een daarmee gelijk te stellen relatie tussen eiseres en referente. Zij zijn geen naaste bloedverwanten van elkaar. Dat referente in het verleden voor eiseres heeft gezorgd maakt dit niet anders. Referente is destijds zonder eiseres uit Somalië vertrokken en heeft eiseres in haar asielprocedure aanvankelijk niet vermeld als haar pleegkind. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn oordeel dat er in dit geval geen sprake (meer) kan zijn van te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.