ECLI:NL:RBDHA:2015:10614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
15/9079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum op basis van onvoldoende terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2015 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen de weigering van haar visumaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfelde aan de intentie van eiseres om Nederland tijdig te verlaten voor de geldigheidsduur van het visum. Eiseres had niet voldoende aangetoond dat haar sociale en economische binding met Marokko haar terugkeer zou garanderen. De rechtbank wees erop dat eiseres sinds haar huwelijk formeel deel uitmaakt van het gezin van haar echtgenoot in Nederland en dat haar economische binding met Marokko niet voldoende was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de bewijslast bij eiseres lag en dat zij niet had voldaan aan de vereisten van de Visumcode.

De rechtbank behandelde ook de beroepsgrond van eiseres dat zij ten onrechte niet in bezwaar was gehoord. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen concluderen dat er geen sterke sociale en economische binding met Marokko was en dat de terugkeer van eiseres niet gewaarborgd was. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat het toesturen van de vragenlijst visumaanvraag betekende dat er geen sprake kon zijn van een kennelijk ongegrond bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: AWB 15/9079, V-nummer: 280.643.7898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2015 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. A. Duisterwinkel,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Bril.

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf, voor verblijf bij haar echtgenoot [referent] (referent), afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigde, vergezeld van referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen M. Tata, tolk.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [datum 1], heeft de Marokkaanse nationaliteit. Referent is geboren op [datum 2] en woonachtig in Nederland. Eiseres en referent zijn op 22 juli 2014 in Marokko gehuwd. Het gevraagde visum is geweigerd met toepassing van artikel 32, eerste lid, sub b, van de Visumcode (Verordening EG nr 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad) omdat volgens verweerder twijfel bestaat aan het voornemen van eiseres Nederland weer te verlaten voor de geldigheidsduur van het visum verstrijkt.
2.1.
Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte van die twijfel uitgaat. Al haar directe familieleden (ouders, broers, zussen) wonen in Marokko. Zij is als enige nog thuiswonend en heeft als enige de zorg voor haar bejaarde zieke moeder. Zij heeft niet de intentie om met haar echtgenoot in Nederland te gaan samenleven. Haar echtgenoot wil zich juist op termijn bij haar in Marokko vestigen, zoals ook zijn zoon verklaart in de brief van 29 april 2015. Eiseres is full time huisvrouw en mantelzorger in Marokko, ook al leeft zij ten laste van haar echtgenoot. In Marokko is het gebruikelijk dat de vrouw (onbetaalde) huishoudelijke werkzaamheden verricht, geen betaalde baan heeft en ten laste van de echtgenoot leeft. Er is dus een zodanige sociale en economische binding met Marokko, dat haar terugkeer voldoende is gegarandeerd. Deze beroepsgrond faalt.
2.2.
Uit artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Visumcode volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij tijdig, voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum, zal terugkeren naar het land van herkomst. De bewijslast in deze zaak ligt dus bij eiseres. Als zij de intentie om terug te keren niet voldoende aantoont moet de visumaanvraag worden afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, van de Visumcode.
2.3.
De rechtbank vindt met verweerder dat eiseres de intentie om tijdig terug te keren niet voldoende heeft aangetoond. Dat de sociale binding met Marokko veel sterker zou zijn dan die met Nederland is de vraag. Eiseres maakt sinds haar huwelijk formeel deel uit van het gezin van haar echtgenoot in Nederland en niet langer van dat van haar ouders in Marokko. Zij wordt financieel door haar echtgenoot onderhouden. Of zij de enige is die op dit moment mantelzorg verleent aan haar moeder valt niet goed vast te stellen, en dat geldt ook voor de vraag of bij haar vertrek geen van alle andere familieleden in Marokko (eventueel bij toerbeurt) in staat en/of bereid zal zijn die zorg over te nemen. Dat eiseres met een visum toch in elk geval enkele maanden uit Marokko weg zal zijn doet vermoeden dat toch in elk geval voor die periode zonder haar in mantelzorg kan worden voorzien. Daarbij blijkt uit de medische gegevens die zijn overgelegd dat de echtgenoot van eiseres (eveneens) ziek is, depressief is en zich sociaal geïsoleerd voelt en dus belang heeft bij de aanwezigheid van eiseres in Nederland. Weliswaar zegt referent dat hij van plan is zich te zijner tijd bij eiseres in Marokko te vestigen, maar wanneer precies is niet duidelijk en verder blijkt ook nergens uit hoe serieus dat voornemen precies is. De bij de stukken gevoegde verklaring van een zoon van referent, dat vader inderdaad van plan is na het bereiken van de AOW-leeftijd naar Marokko terug te keren voegt niet veel toe, omdat die verklaring op zijn best aangeeft dat referent tegenover zijn zoon die intentie duidelijk heeft gemaakt, maar niet hoe stellig dat voornemen dan verder is. Eiseres heeft ook niet aangetoond dat haar economische binding met Marokko terugkeer voldoende garandeert. Zij volgt in Marokko geen opleiding en heeft geen betaalde baan of eigen bedrijf. Ook uit de overgelegde bankafschriften blijkt niet van economische binding.
2.4.
Eiseres heeft gewezen op familie in Nederland (de echtgenote van een neef van referent), die zich voor haar terugkeer garant wil stellen. Dat de echtgenote van de neef eerder garant heeft gestaan voor personen die wel tijdig zijn teruggekeerd betekent niet zonder meer dat eiseres die bereidheid dus ook zal hebben. Ook de aanschaf van een retourticket en verklaring van referent ter zitting dat eiseres zich zal houden aan een meldplicht tonen de bereidheid tot terugkeer nog niet echt aan.
3.1.
De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, faalt.
3.2.
Van het horen in de bezwaarschriftenprocedure mag een bestuursorgaan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Uit de in bezwaar overgelegde stukken en de beantwoording van de Vragenlijst Visumaanvraag (vragenlijst), heeft verweerder in redelijkheid aanstonds kunnen concluderen dat van een sterke sociale en economische binding van eiseres met Marokko geen sprake is en dat tijdige terugkeer in het geval van eiseres niet gewaarborgd is. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat het toesturen van de vragenlijst betekent dat van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake meer kan zijn.
3.3.
Dat verweerder feitelijk pas in het bestreden besluit een nadere onderbouwing voor de afwijzing van de visumaanvraag van eiseres geeft, betekent niet dat hij eiseres voorafgaand in bezwaar had moeten horen. Op grond van artikel 32, tweede lid, van de Visumcode worden de afwijzende beslissing en de redenen voor de afwijzing van de visumaanvraag kenbaar gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage IV bij de Visumcode (het primaire besluit). Een nadere motivering is niet vereist. Dat verweerder in het bestreden besluit vervolgens niet alle afwijzingsgronden handhaaft, maar alleen de grond dat redelijke twijfel bestaat of eiseres het grondgebied van Nederland vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het gevraagde visum zal verlaten, betekent evenmin dat geen sprake kan zijn van een kennelijk ongegrond bezwaar.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.