4.3De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 (ongewenst vreemdeling)
Bij beschikkingvan 3 januari 2006 is de vreemdeling die heeft gesteld te zijn “ [Valse naam] , geboren op [Valse geboortedatum] , nationaliteit: [Valse nationaliteit] ” ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De beschikking is op 5 januari 2006 uitgereikt aan verdachteen verdachte heeft ter terechtzittingverklaard dat hij er – na meerdere veroordelingen hiervoor – van op de hoogte was dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Op 18 juli 2014 is de identiteit van verdachte door de Koninklijke Marechaussee liaison te Rabat uit onderzoek aan de hand van vingerafdrukken vastgesteld. Uit dit onderzoek is gebleken dat de identiteit van verdachte, die bekend is onder de personalia [Valse naam] , geboren op [Valse geboortedatum] te [Valse geboorteplaats] , is: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ”.
Op 2 juni 2015 is verdachte, die opgaf te zijn genaamd “ [Valse naam] , geboren op [Valse geboortedatum] ” aangehouden ter hoogte van de Vliegerstraat te Den Haag.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte] is, geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] en dat hij de identiteit van [Valse naam] als alias gebruikt. Dat leidt evenwel niet tot de conclusie dat de beschikking van 3 januari 2006 niet voor het bewijs kan worden gebezigd, nu op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de beschikking aan verdachte was gericht en hij ervan op de hoogte was dat hij bij die beschikking tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2 (aanwezig hebben cocaïne en heroïne)
Bij zijn staandehouding op 2 juni 2015 te Den Haag zijn in de hand van verdachte zes gebruikersbolletjes ‘wit’ en twee gebruikersbolletjes ‘bruin’ aangetroffen.Bij de op zijn aanhouding volgende insluitingsfouillering zijn vervolgens in een zak op de linkermouw van de jas van verdachte zeventien witte bolletjes en twaalf bruine bolletjes aangetroffen. Voorts zijn in de linker jaszak van verdachte, twee boterhamzakjes met bolletjes aangetroffen. In totaal zijn 40 bruine bolletjes en 58 witte bolletjes bij verdachte aangetroffen.
Uit een kleuren-reactietest is gebleken dat de bij verdachte aangetroffen substanties vermoedelijk cocaïne en heroïne bevatten. In totaal is 14 gram wit (rechtbank: vermoedelijk cocaïne) en 9,2 gram bruin (rechtbank: vermoedelijk heroïne) aangetroffen.
Onderzoek door het NFI heeft bevestigd dat de onder verdachte aangetroffen substanties heroïne en cocaïne bevatten.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 juni 2015 inderdaad heroïne en cocaïne bij zich had.
Met betrekking tot de wijze van aantreffen van de verdovende middelen en het hierop betrekking hebbende verweer van de raadsman, overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding zagen verbalisanten op 2 juni 2015 de hen ambtshalve bekende [betrokkene] in de tram zitten. Op 31 mei 2015 had verbalisant deze [betrokkene] gezien terwijl hij een basepijp voor gebruik aan het voorbereiden was. Verbalisanten hebben [betrokkene] , die druk bezig was met zijn telefoon en zenuwachtig heen en weer liep, kort gevolgd. Verbalisanten zagen dat [betrokkene] verdachte aansprak, waarbij beide mannen drukke handbewegingen maakten en [betrokkene] briefgeld overhandigde aan verdachte. Hierop besloten verbalisanten beide mannen staande te houden, waarbij verdachte is gesommeerd om zijn hand, die hij in een vuist hield, te openen. In zijn tot vuist gebalde hand, had verdachte zes gebruikersbolletjes wit en twee gebruikersbolletjes bruin zitten. Hierop is verdachte aangehouden als verdachte van bezit van en handel in verdovende middelen.
De feiten en omstandigheden zoals die door de verbalisanten in voormeld proces-verbaal van aanhouding zijn gerelateerd, leverden naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van schuld op van overtreding van de Opiumwet, zodat verdachte als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kon worden aangemerkt. De staandehouding en de daaropvolgende aanhouding van de verdachte moet rechtmatig worden geacht. Van een vormverzuim is geen sprake en er kan geen sprake zijn van bewijsuitsluiting van hetgeen nadien bij verdachte is aangetroffen. Bovendien is een deel van de verdovende middelen aangetroffen bij een insluitingsfouillering. De wettelijke grondslag hiertoe is gebaseerd op artikel 9, vierde lid, van de Politiewet 2012 en nader uitgewerkt in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna te noemen: de ambtsinstructie). Blijkens artikel 28, eerste lid, van de ambtsinstructie kan de ambtenaar (van politie) een ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting onderzoeken, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen. De rechtbank stelt op grond van het vorengaande vast dat ook de insluitingsfouillering op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, waardoor het verweer van de raadsman, strekkende tot bewijsuitsluiting, eens te meer wordt verworpen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 9,2 gram heroïne en 14 gram cocaïne (feit 2).
Feit 3 (handel in cocaïne en heroïne)
Aantreffen verdovende middelen, geld en telefoons
Op 27 juni 2014 is verdachte veroordeeld voor het bezit van bijna 13 gram heroïne en 14 gram cocaïne, gepleegd op 28 februari 2014. Genoemde hoeveelheid verdovende middelen is bij de aanhouding van verdachte op 28 februari 2014 aangetroffen, waarbij verdachte tevens in het bezit was van drie mobiele telefoons en € 1.995,- aan contant geld.
Bij de insluitingsfouillering van verdachte op 2 juni 2015 is eveneens contant geld bij verdachte aangetroffen, te weten een bedrag van € 1.240,- in eurobiljetten en € 49,25 in euromunten.Voorts was verdachte wederom in het bezit van drie telefoons.
Verweren strekkende tot bewijsuitsluiting
Onderzoek van de op 2 juni 2015 onder verdachte inbeslaggenomen telefoons heeft telefoonnummers van mogelijke afnemers opgeleverd en daaruit voortvloeiend informatie over het dataverkeer met betrekking tot die telefoonnummers. De raadsman heeft aangevoerd dat deze informatie van het bewijs moet worden uitgesloten, voor zover afkomstig uit de zwarte Nokia-telefoon van verdachte, omdat van deze telefoon een kennisgeving van inbeslagneming ontbreekt in het dossier.
Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 94, derde lid, Sv wordt van de inbeslagneming van een voorwerp een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Ten aanzien van de zwarte Nokia van verdachte kan niet worden vastgesteld dat aan dit voorschrift is voldaan. Echter, indien al zou worden aangenomen dat hiermee sprake is van een vormverzuim, kan niet worden gezegd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Gesteld noch gebleken is immers dat ten aanzien van de bewuste telefoon niet alsnog een kennisgeving van inbeslagneming kan worden opgemaakt. Het verweer van de raadsman, strekkende tot bewijsuitsluiting, wordt op grond van het voorgaande verworpen.
De raadsman heeft ten aanzien van de andere telefoon van verdachte aangevoerd dat de daaruit verkregen gegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs vanwege de hiervoor (onder 3.1.) weergegeven redenen. Dit verweer wordt verworpen op grond van de hiervoor (onder 3.3) genoemde overwegingen van de rechtbank.
Afnemers in de periode 22 november 2013 tot en met 27 februari 2014
Getuige [getuige 1] heeft op 11 juni 2015 verklaarddat hij ‘ [verdachte] ’ twee jaar kent en sindsdien cocaïne bij hem koopt. [getuige 1] herkent verdachte op de hem getoonde foto voor 100% als ‘ [verdachte] ’.
Getuige [getuige 2] heeft verklaarddat zij sinds 1995 verslaafd is aan heroïne en cocaïne, dat zij ‘ [verdachte] ’ sinds eind 2013 kent en dagelijks harddrugs bij hem kocht. [getuige 2] herkent verdachte voor 100% op de hem getoonde politiefoto als zijnde [verdachte] .
[getuige 3] heeft op 11 juni 2015 verklaarddat hij ‘ [verdachte] ’ al meer dan twee jaar kent en dat hij samen met een andere gebruiker altijd bij ‘ [verdachte] ’ kocht (heroïne en cocaïne).
Getuige [getuige 4] heeft verklaarddat hij ‘ [verdachte] ’ sinds 2011 kent en (kort gezegd: wanneer hij niet vast zat) een balletje heroïne in de drie dagen bij hem kocht. [getuige 4] herkent verdachte op een hem getoonde foto voor 100% als zijnde [verdachte] .
Getuige [getuige 5] heeft verklaarddat hij verdachte (wiens politiefoto hij herkent) al langer dan tien jaar kent en dat hij in 2013 maanden lang iedere dag bij hem cocaïne heeft gekocht.
Conclusie periode 22 november 2013 tot en met 27 februari 2014
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde getuigenverklaringen blijkt dat deze personen, wiens gegevens afkomstig zijn uit de telefoons die bij verdachte in beslag zijn genomen, in de ten laste gelegde periode van 22 november 2013 tot en met 27 februari 2014, heroïne
en/of cocaïne bij verdachte hebben gekocht. Al deze personen herkennen verdachte voor 100% als zijnde de persoon waar zij heroïne en/of cocaïne kochten. Gelet op het vorengaande, in combinatie met de op 28 februari 2014 bij verdachte aangetroffen hoeveelheden harddrugs en contant geld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 22 november 2013 tot en met 27 februari 2014 schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne.
Afnemers in de periode van 3 april 2015 tot en met 2 juni 2015
Getuige [getuige 6] heeft op 4 juni 2015 verklaarddat hij ‘ [verdachte] ’ een week of zes kent en elke week één keer wit en één keer bruin bij hem koopt. [getuige 6] herkent verdachte op de hem getoonde foto als zijnde [verdachte] .
Getuige [getuige 7] heeft op 7 juni 2015 verklaarddat ‘ [verdachte] ’ een drugsdealer is bij wie zij de laatste drie maanden voor 400 euro aan drugs heeft gekocht. [getuige 7] herkent verdachte op de haar getoonde foto voor 100% als zijnde ‘ [verdachte] ’.
Getuige [getuige 3] heeft op 7 juni 2015 verklaarddat hij heroïne en cocaïne gebruikt en dat zijn dealer in zijn telefoon staat onder de naam ‘ [verdachte] . Van Schouwenburg had hem een jaar niet gezien, echter twee maanden geleden stuurde [verdachte] een sms. Sindsdien heeft [getuige 3] tien keer cocaïne en heroïne bij hem gekocht. [getuige 3] herkent verdachte op de hem getoonde foto voor 100% als zijnde ‘ [verdachte] ’.
Getuige [getuige 8] heeft verklaarddat hij ‘ [verdachte] ’, een drugsdealer, al drie jaar kent en dat hij in de laatste drie jaar verschillende keren heroïne bij hem heeft gekocht. [verdachte] zit vaak vast. Sinds een week of drie ziet [getuige 8] hem weer en kocht hij iedere dag wat bij hem. [getuige 8] herkent verdachte voor 100% op de hem getoonde foto als zijnde [verdachte] .
Getuige [getuige 1] heeft op 11 juni 2015 verklaarddat hij ‘ [verdachte] ’, een drugsdealer, twee jaar kent en sindsdien cocaïne bij hem koopt. Twee maanden geleden, in april, werd de getuige gebeld door [verdachte] , die een gratis balletje coke voor hem had. Daarna heeft de getuige vier balletjes cocaïne op de pof gekocht. [getuige 1] herkent verdachte voor 100% op de hem getoonde foto als zijnde [verdachte] .
Getuige [getuige 9] heeft verklaarddat hij sinds 1980 heroïne gebruikt en de laatste tijd heeft gekocht bij ‘ [verdachte] ’ die hij sinds april 2015 kent. [getuige 9] herkent verdachte voor 100% op de hem getoonde foto als zijnde [verdachte] .
Conclusie periode 3 april 2015 tot en met 2 juni 2015
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde getuigenverklaringen blijkt dat deze personen, wiens gegevens afkomstig zijn uit de telefoons die bij verdachte in beslag zijn genomen, in de ten laste gelegde periode van 3 april 2015 tot en met 2 juni 2015, heroïne en /of cocaïne bij verdachte hebben gekocht. Al deze personen herkennen verdachte voor 100% als zijnde de persoon waar zij heroïne en/of cocaïne kochten. Gelet op het vorengaande, in combinatie met de op 2 juni 2015 bij verdachte aangetroffen hoeveelheden harddrugs en contant geld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 3 april 2015 tot en met 2 juni 2015 schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne.