In deze zaak is de verdachte, N.N., vervolgd voor het verstoren van een openbare vergadering van de Tweede Kamer op 12 februari 2015 door het uitrollen van een spandoek en het roepen van leuzen. De politierechter in de rechtbank Den Haag oordeelt dat de Wet Openbare Manifestaties niet van toepassing is in de vergaderzaal van de Tweede Kamer. De verdachte heeft opzettelijk de orde verstoord, wat bewezen is verklaard. Daarnaast is de verdachte niet voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, wat ook als bewezen is aangemerkt. De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 100,- voor het verstoren van de vergadering en € 50,- voor het niet tonen van zijn identiteitsbewijs, met vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan op 30 april 2015, waarbij de verdachte niet ter zitting verscheen, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw. De politierechter heeft de argumenten van de verdediging, waaronder de onrechtmatigheid van de aanhouding en de schending van het opportuniteitsbeginsel, verworpen. De rechter benadrukt dat ook bij onvrede over politieke besluiten, men binnen de wettelijke kaders moet blijven.