6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof waarbij het slachtoffer werd mishandeld en aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen een auto door met anderen deze auto in brand te steken. Met de straatroof heeft verdachte niet alleen het eigendomsrecht aangetast van het slachtoffer, maar hem ook letsel, pijn en psychische schade toegebracht. Uit de stukken blijkt dat verdachte als gevolg van de beroving onder andere zijn linker elleboog had gekneusd en gebroken. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog steeds psychische gevolgen ondervindt van het feit. Met de brandstichting heeft verdachte het eigendomsrecht aangetast, de eigenaar beroofd van een vervoermiddel en hem financieel leed berokkend. Daarnaast heeft hij de eigenaar schrik aangejaagd, daar het een medeverdachte – die verdachte heeft geholpen – blijkens het dossier er alles aan gelegen was het slachtoffer te intimideren vanwege een liefdesrivaliteit en geweld daarbij niet schuwde. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet de initiator doch wel één van de personen geweest die feitelijk de auto in brand heeft gestoken. Immers heeft hij samen met een ander de auto overgoten met benzine en deze daarna in brand gestoken. Deze daad heeft verdachte met anderen gepland, enkel onder de belofte van een vergoeding van honderd euro per persoon. Hij heeft zich daarbij voor het karretje laten spannen van één van de medeverdachten. Dat verdachte zich zo gemakkelijk liet overhalen om voor een ander een auto in brand te steken, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Dat verdachte voornoemde feiten heeft gepleegd wegens een drugsverslaving doet aan de ernst van die feiten niets af.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank zijn positieve proceshouding mee.
De verdachte is – blijkens een hem betreffend uittreksel uit het documentatieregister
d.d. 23 oktober 2014 – in mei 2012 door de Kinderrechter veroordeeld voor een straatroof.
Uit het rapport van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 1 juni 2015, opgesteld door GZ-psycholoog drs. O.C. van der Bent, blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van afhankelijkheid van middelen, naast een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Er dreigt een scheefgroei in de persoonlijkheid richting antisociale persoonlijkheidsstoornis, terwijl het tentoongestelde antisociale gedrag meer secundair lijkt aan de verslaving. Dit was aanwezig bij het bewezenverklaarde en beïnvloedde toen zijn gedragskeuzes en gedragingen in enigerlei mate, hetgeen hem volgens de GZ-psycholoog verminderd toe te rekenen is. Het recidiverisico wordt gevormd door verdachtes impulsiviteit, middelenmisbruik, stressgevoeligheid, frustratietolerantie, slechte aanpassingen aan omstandigheden en geneigdheid zich te focussen op problematische kenmerken van binnenkomende stimuli. Deze worden beïnvloed door verdachtes huisvesting, schulden, vrijetijdsbesteding, sociale netwerk en dagbesteding. De voorkeur gaat uit naar toepassing van het jeugdstrafrecht, gelet op de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding. Daarbij dient te worden gedacht aan een gedragsbeïnvloedende maatregel met mogelijkheid tot begeleiding vanuit ITB en het opstarten van systeemgesprekken. Voorts kan verdachte bij zijn opa en oma wonen na detentie en kan hij een zinvolle dagbesteding krijgen bij een kringloopwinkel. Onderwijs is van belang, vanwege de afwezigheid van een startkwalificatie en de reeds ingezette hulpverlening bij De Waag kan worden gecontinueerd. Verdachte kan de ontwikkelingstaken nauwelijks zonder externe steun organiseren en hij kan nog baat hebben bij een pedagogische beïnvloeding.
De rechtbank volgt de conclusies van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Uit het reclasseringsadvies van Palier van 3 juli 2015, opgesteld door reclasseringswerker J.A. van Mil, blijkt dat verdachte volgens eigen zeggen de feiten pleegde om in zijn eerste levensbehoeften te voorzien en om zijn middelengebruik te bekostigen. Van een structureel patroon kan vooralsnog niet worden gesproken, maar gelet op zijn instabiele leefomstandigheden, zijn ogenschijnlijke pro-criminele houding, een dreigende scheefgroei in zijn ontwikkeling en zijn middelenafhankelijkheid wordt het recidiverisico zonder ingrijpen groot geschat. Verdachte laat een meewerkende en coöperatieve houding zien, en de pro-justitie rapporteur en de reclassering menen dat het jeugdstrafrecht het meest passend is om verdachte, middels een intensief traject, de mogelijkheid te geven de scheefgroei positief te beïnvloeden. Het traject ITB Harde Kern wordt geadviseerd, hetgeen een intensief traject is waarbij verdachte begeleid en gecontroleerd zal worden bij het verbeteren van zijn leefomstandigheden. Hij zal dan onder meer fulltime werken in een kringloopwinkel in Delft en een verplichte vrijetijdsbesteding volgen. Een behandeling dient verdachte dan te volgen bij de forensische polikliniek De Waag, gericht op agressiebeheersing en delictpreventie. Daarnaast dient er naar verwachting een aanvullende behandeling te worden opgestart bij de verslavingszorg voor het middelengebruik. Het contact met verdachtes familie dient te worden hersteld en verdachte dient te worden gecontroleerd via elektronische controle. Na het einde van het traject ITB Harde Kern dient de jeugdreclassering de meldplicht over te dragen aan de volwassenreclassering wanneer zij vindt dat zulks past bij de verdere ontwikkeling van verdachte. Gelet op verdachtes handelingsvaardigheden en de pedagogische beïnvloeding wordt het jeugdstrafrecht geadviseerd. Voorts adviseert de reclassering oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Jeugdbescherming west, een verplichting tot deelname aan ITB Harde Kern, een verplichting tot ambulante behandeling bij de forensische polikliniek De Waag en Brijder verslavingszorg en een locatiegebod middels elektronische controle voor de duur van maximaal drie maanden.
Ter terechtzitting van 7 juli 2015 heeft reclasseringswerker J.A. van Mil gepersisteerd bij voornoemd advies. Zij heeft aanvullend opgemerkt dat alles al in de steigers staat, zodat
- zodra verdachte in vrijheid wordt gesteld - meteen kan worden aangevangen met de uitvoering van het plan van aanpak.
Gelet op het advies van de GZ-psycholoog drs. O.C. van der Bent en het advies van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verdachte jeugdsancties moeten worden toegepast.
Ter terechtzitting van 7 juli 2015 heeft verdachte verklaard dat hij na zijn detentie kan wonen bij zijn grootouders en weer kan gaan werken bij de kringloopwinkel, waar hij vanaf zijn schorsing tot zijn aanhouding werkte. Hij is zelfstandig gestopt met harddrugs en volgt behandeling voor het cannabisgebruik, welk gebruik hij wil matigen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie van nader te noemen duur, onder alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden, passend en geboden is. Onder die omstandigheden hoeft verdachte, mits hij zich houdt aan de algemene en bijzondere voorwaarden, gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest, niet terug naar de gevangenis. Voorts wordt verdachte een kans geboden te werken aan zijn problematiek en daarmee aan zijn toekomst.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf (feit 2) dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op verdachtes problematiek en indien behandeling daarvan uitblijft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. De vordering van benadeelde partij [aangever] en de schadevergoedingsmaatregel
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 537,93, bestaande uit materiële schade.