ECLI:NL:RBDHA:2015:10321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
09/819602-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens straatroof en brandstichting met jeugddetentie als gevolg

Op 21 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van straatroof en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, veroordeeld tot een jeugddetentie van 325 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak kwam ter terechtzitting op 19 mei 2015 en 7 juli 2015, waarbij de rechtbank de splitsing van de tenlastelegging heeft bevolen. De verdachte werd beschuldigd van het in brand steken van een auto en het plegen van een straatroof waarbij een mobiele telefoon werd gestolen. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de brandstichting gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit van openlijk geweld tegen goederen werd bewezen verklaard, evenals de diefstal van de mobiele telefoon, die gepaard ging met geweld tegen het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn drugsverslaving en de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €239,98 aan de eerste benadeelde en €2.219,63 aan de tweede benadeelde, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819602-14
Datum uitspraak: 21 juli 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 mei 2015 (pro forma) en 7 juli 2015 (inhoudelijk).
Ter terechtzitting van 7 juli 2015 heeft de rechtbank de splitsing bevolen van feit 3, omdat de voeging niet in het belang van het onderzoek is.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. J.C. Bakker-Havinga, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na twee wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting van 7 juli 2015 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto (Opel Corsa, kenteken [kenteken] ) en/of zich daarin bevindende kleding en/of autoradio en/of andere roerende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of kleding en/of autoradio en/of andere roerende goederen en/of daarnaast geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Pijnacker, gemeente 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (Opel Corsa [kenteken] ), welk geweld bestond uit het in brand steken van die auto.
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- van de fiets duwen en/of slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens verder) slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd en/of het lichaam
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 (uitgezonderd de strafverzwarende omstandigheid van zwaar lichamelijk letsel) ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard en ook het medeplegen van het onder 2 tenlastegelegde.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1
Feit 1: Brandstichting auto c.q. openlijk geweld
Brandstichting
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen. Verdachte dient dan ook van het onder 1 primair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
Openlijk geweld
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder 1 subsidiair bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw hiervoor vrijspraak hebben bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 17 juni 2014, pagina 157 t./m. 168 (Pv1);
- het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 oktober 2014, pagina 444 en 445 (Pv1).
Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 17 juni 2014 te Pijnacker op de [straatnaam] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto door deze in brand te steken.
3.3.2
Feit 2: Straatroof
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder 2 bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw hiervoor vrijspraak hebben bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 18 juni 2014, pagina 131 en 132 (Pv2);
- het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 oktober 2014, pagina 175 t./m. 178 (Pv2).
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden dat het feit zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 18 juni 2014 te Pijnacker met een ander een straatroof heeft gepleegd door zich de mobiele telefoon van [slachtoffer 1] wederrechtelijk toe te eigenen, hetgeen werd voorafgegaan van het van de fiets duwen en werd vergezeld van het schoppen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer 1] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1 subsidiair:
op 17 juni 2014 te Pijnacker op de openbare weg, de [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (Opel Corsa [kenteken] ), welk geweld bestond uit het in brand steken van die auto.
2.
op 18 juni 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het
- van de fiets duwen van die [slachtoffer 1] en
- vervolgens slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd en/of het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij Jeugdbescherming West;
- een verplichting tot deelname aan ITB Harde Kern voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid van een verlenging van drie maanden;
- een verplichting tot het volgen van ambulante behandeling bij de Forensische polikliniek De Waag en Brijder verslavingszorg (of een soortgelijke instelling) en
- een locatiegebod middels elektronische controle voor de duur van maximaal drie maanden.
Voorts heeft de officier van justitie zich in repliek op het standpunt gesteld dat zij bij de hoogte van de gevorderde straf onvoldoende rekening heeft gehouden met de zwaarte van de verplichting tot deelname aan ITB Harde Kern. Desalniettemin heeft zij de vordering niet aangepast en zich, wat dit betreft, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest bepleit. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte gemotiveerd is voor deelname aan ITB harde kern, het elektronisch toezicht en de overige bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof waarbij het slachtoffer werd mishandeld en aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen een auto door met anderen deze auto in brand te steken. Met de straatroof heeft verdachte niet alleen het eigendomsrecht aangetast van het slachtoffer, maar hem ook letsel, pijn en psychische schade toegebracht. Uit de stukken blijkt dat verdachte als gevolg van de beroving onder andere zijn linker elleboog had gekneusd en gebroken. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog steeds psychische gevolgen ondervindt van het feit. Met de brandstichting heeft verdachte het eigendomsrecht aangetast, de eigenaar beroofd van een vervoermiddel en hem financieel leed berokkend. Daarnaast heeft hij de eigenaar schrik aangejaagd, daar het een medeverdachte – die verdachte heeft geholpen – blijkens het dossier er alles aan gelegen was het slachtoffer te intimideren vanwege een liefdesrivaliteit en geweld daarbij niet schuwde. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet de initiator doch wel één van de personen geweest die feitelijk de auto in brand heeft gestoken. Immers heeft hij samen met een ander de auto overgoten met benzine en deze daarna in brand gestoken. Deze daad heeft verdachte met anderen gepland, enkel onder de belofte van een vergoeding van honderd euro per persoon. Hij heeft zich daarbij voor het karretje laten spannen van één van de medeverdachten. Dat verdachte zich zo gemakkelijk liet overhalen om voor een ander een auto in brand te steken, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Dat verdachte voornoemde feiten heeft gepleegd wegens een drugsverslaving doet aan de ernst van die feiten niets af.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank zijn positieve proceshouding mee.
De verdachte is – blijkens een hem betreffend uittreksel uit het documentatieregister
d.d. 23 oktober 2014 – in mei 2012 door de Kinderrechter veroordeeld voor een straatroof.
Uit het rapport van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 1 juni 2015, opgesteld door GZ-psycholoog drs. O.C. van der Bent, blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van afhankelijkheid van middelen, naast een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Er dreigt een scheefgroei in de persoonlijkheid richting antisociale persoonlijkheidsstoornis, terwijl het tentoongestelde antisociale gedrag meer secundair lijkt aan de verslaving. Dit was aanwezig bij het bewezenverklaarde en beïnvloedde toen zijn gedragskeuzes en gedragingen in enigerlei mate, hetgeen hem volgens de GZ-psycholoog verminderd toe te rekenen is. Het recidiverisico wordt gevormd door verdachtes impulsiviteit, middelenmisbruik, stressgevoeligheid, frustratietolerantie, slechte aanpassingen aan omstandigheden en geneigdheid zich te focussen op problematische kenmerken van binnenkomende stimuli. Deze worden beïnvloed door verdachtes huisvesting, schulden, vrijetijdsbesteding, sociale netwerk en dagbesteding. De voorkeur gaat uit naar toepassing van het jeugdstrafrecht, gelet op de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding. Daarbij dient te worden gedacht aan een gedragsbeïnvloedende maatregel met mogelijkheid tot begeleiding vanuit ITB en het opstarten van systeemgesprekken. Voorts kan verdachte bij zijn opa en oma wonen na detentie en kan hij een zinvolle dagbesteding krijgen bij een kringloopwinkel. Onderwijs is van belang, vanwege de afwezigheid van een startkwalificatie en de reeds ingezette hulpverlening bij De Waag kan worden gecontinueerd. Verdachte kan de ontwikkelingstaken nauwelijks zonder externe steun organiseren en hij kan nog baat hebben bij een pedagogische beïnvloeding.
De rechtbank volgt de conclusies van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Uit het reclasseringsadvies van Palier van 3 juli 2015, opgesteld door reclasseringswerker J.A. van Mil, blijkt dat verdachte volgens eigen zeggen de feiten pleegde om in zijn eerste levensbehoeften te voorzien en om zijn middelengebruik te bekostigen. Van een structureel patroon kan vooralsnog niet worden gesproken, maar gelet op zijn instabiele leefomstandigheden, zijn ogenschijnlijke pro-criminele houding, een dreigende scheefgroei in zijn ontwikkeling en zijn middelenafhankelijkheid wordt het recidiverisico zonder ingrijpen groot geschat. Verdachte laat een meewerkende en coöperatieve houding zien, en de pro-justitie rapporteur en de reclassering menen dat het jeugdstrafrecht het meest passend is om verdachte, middels een intensief traject, de mogelijkheid te geven de scheefgroei positief te beïnvloeden. Het traject ITB Harde Kern wordt geadviseerd, hetgeen een intensief traject is waarbij verdachte begeleid en gecontroleerd zal worden bij het verbeteren van zijn leefomstandigheden. Hij zal dan onder meer fulltime werken in een kringloopwinkel in Delft en een verplichte vrijetijdsbesteding volgen. Een behandeling dient verdachte dan te volgen bij de forensische polikliniek De Waag, gericht op agressiebeheersing en delictpreventie. Daarnaast dient er naar verwachting een aanvullende behandeling te worden opgestart bij de verslavingszorg voor het middelengebruik. Het contact met verdachtes familie dient te worden hersteld en verdachte dient te worden gecontroleerd via elektronische controle. Na het einde van het traject ITB Harde Kern dient de jeugdreclassering de meldplicht over te dragen aan de volwassenreclassering wanneer zij vindt dat zulks past bij de verdere ontwikkeling van verdachte. Gelet op verdachtes handelingsvaardigheden en de pedagogische beïnvloeding wordt het jeugdstrafrecht geadviseerd. Voorts adviseert de reclassering oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Jeugdbescherming west, een verplichting tot deelname aan ITB Harde Kern, een verplichting tot ambulante behandeling bij de forensische polikliniek De Waag en Brijder verslavingszorg en een locatiegebod middels elektronische controle voor de duur van maximaal drie maanden.
Ter terechtzitting van 7 juli 2015 heeft reclasseringswerker J.A. van Mil gepersisteerd bij voornoemd advies. Zij heeft aanvullend opgemerkt dat alles al in de steigers staat, zodat
- zodra verdachte in vrijheid wordt gesteld - meteen kan worden aangevangen met de uitvoering van het plan van aanpak.
Gelet op het advies van de GZ-psycholoog drs. O.C. van der Bent en het advies van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verdachte jeugdsancties moeten worden toegepast.
Ter terechtzitting van 7 juli 2015 heeft verdachte verklaard dat hij na zijn detentie kan wonen bij zijn grootouders en weer kan gaan werken bij de kringloopwinkel, waar hij vanaf zijn schorsing tot zijn aanhouding werkte. Hij is zelfstandig gestopt met harddrugs en volgt behandeling voor het cannabisgebruik, welk gebruik hij wil matigen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie van nader te noemen duur, onder alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden, passend en geboden is. Onder die omstandigheden hoeft verdachte, mits hij zich houdt aan de algemene en bijzondere voorwaarden, gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest, niet terug naar de gevangenis. Voorts wordt verdachte een kans geboden te werken aan zijn problematiek en daarmee aan zijn toekomst.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf (feit 2) dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op verdachtes problematiek en indien behandeling daarvan uitblijft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. De vordering van benadeelde partij [aangever] en de schadevergoedingsmaatregel
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 537,93, bestaande uit materiële schade.
7.1
De conclusie en vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering van benadeelde partij [aangever] tot een bedrag van € 239,98.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 239.98, ten behoeve van slachtoffer [aangever] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd te aanzien van de vordering van [aangever] .
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 7 en 8, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten 1, 3, 4, 5 en 6, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien de benadeelde partij deze posten niet heeft onderbouwd en aanhouding van de behandeling van de vordering (en daarmee de strafzaak) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 239,98.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens slachtoffer [aangever] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 239,98, ten behoeve van slachtoffer [aangever] .
Hoofdelijk
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
8. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.819,63, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1
De conclusie en vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke en hoofdelijke toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] tot:
- ter zake de gevorderde materiële schade: een bedrag van € 1719,63 en
- ter zake de gevorderde immateriële schade: een niet nader gespecificeerd bedrag lager dan de gevorderde € 1.100,00;
beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd ten aanzien van deze bedragen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de post (5) ter zake de gederfde inkomsten uit vakantiewerk gematigd dient te worden nu vakantiewerk anders dient te worden beoordeeld dan werk dat het levensonderhoud dient. Voorts is het volgens de verdediging niet gebleken dat door de benadeelde partij geen ander werk kon worden verricht, waardoor naar zoals de rechtbank het begrijpt deze schadepost lager zou zijn. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich eveneens op het standpunt gesteld dat deze dient te worden gematigd, omdat de jurisprudentie die ter onderbouwing van de hoogte van het gevorderde bedrag is overgelegd niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak; de gevolgen voor de benadeelde partij in onderhavige zaak zijn volgens de verdediging minder ernstig van aard.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gevorderde materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 1, 2, 3 en 4, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging omtrent de vordering, voor zover deze betrekking heeft op post 5 “Verlies van arbeidsvermogen”, overweegt de rechtbank dat deze post naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft deze post onderbouwd met een ondertekend stuk van de werkgever alwaar hij (vakantie)werk zou gaan verrichten, met daarop vermeld de weken en uren waarop de benadeelde partij ingedeeld stond om te werken, inclusief uurloon. Dat het om vakantiewerk gaat doet niet af aan de omstandigheid dat het loon dat de benadeelde partij zou gaan genieten niet kon worden verkregen omdat hij door zijn verwondingen niet kon werken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Gevorderde immateriële schade
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 500,00 toewijzen.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.219,63.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juni 2015, datum waarop de benadeelde partij zijn vordering heeft gedateerd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.219,63, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] .
Hoofdelijk
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 325 (driehonderdvijfentwintig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op 22 juli 2015 meldt bij Jeugdbescherming west (Neherkade 3054 te Den Haag) en zich daarna gedurende de proeftijd op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van bij de forensische polikliniek De Waag en Brijder verslavingszorg (of soortgelijke instellingen), op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstellingen/deskundigen aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor agressiebeheersing, delictpreventie en middelengebruik;
- gedurende de eerste zes maanden (met de mogelijkheid van een verlenging van drie maanden) van de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit het naleven van de afspraken en voorwaarden van ITB Harde Kern, onderdeel van Jeugdbescherming west, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens die instelling aan hem worden gegeven;
- gedurende maximaal de eerste drie maanden van de proeftijd op door de jeugdreclassering te bepalen tijden aanwezig is op de navolgende locatie: [adres 2] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [aangever] gedeeltelijk en hoofdelijk toeen veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever] , een bedrag van
€ 239,98, bestaande uit materiële schade;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door benadeelde partij [aangever] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij
voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vorderingen bepaalt dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op
de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 239,98ten behoeve van slachtoffer genaamd [aangever] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van vier dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk en hoofdelijk toeen veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van
€ 2.219,63, bestaande uit een bedrag van € 1.719,63 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde
wettelijke rentedaarover vanaf 15 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij
voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op
de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 2.219,63, vermeerderd met de gevorderde
wettelijke rentedaarover vanaf 15 juni 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, voorzitter,
mr. S.M. Borkent, rechter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de proces-verbaal met de nummers: