ECLI:NL:RBDHA:2015:10301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
09/842305-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging afpersing en vervoeren verdovende middelen, veroordeling voorhanden hebben vuurwapen

Op 10 augustus 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing, het vervoeren van verdovende middelen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot afpersing en het vervoeren van verdovende middelen, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor deze feiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever niet voldoende steun vonden in ander bewijs, en dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die de verdovende middelen vervoerde of voorhanden had. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat het bezit van een vuurwapen bijdraagt aan de onveiligheid in de samenleving en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor verboden wapenbezit. De rechtbank besloot tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd, omdat de verdachte van twee ernstige feiten was vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842305-15
Datum uitspraak: 10 augustus 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Krimpen aan den IJssel” te Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 juli 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.J. Berton en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1.
in of omstreeks de periode van 27 maart 2015 tot en met 28 maart 2015 te Leiden met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ca. 250,- euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen en/of het doorladen van een vuurwapen en/of het vuurwapen (vervolgens) in zijn, verdachtes broeksband te stoppen en/of die [slachtoffer] zeggen dat hij 350 euro voor hem, verdachte moest pinnen, omdat hij, verdachte kosten voor die [slachtoffer] had gemaakt en/of het meegaan naar die pinautomaat (terwijl die [slachtoffer] wist dat hij, verdachte een vuurwapen bij zich had);
2.
op of omstreeks 22 april 2015 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in totaal) ca.506.5 gram en/of een hoeveelheid van (in totaal) ca. 10.1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), en/of ca. 45 gram, althans een hoeveelheid GHB, zijnde amfetamine en/of GHB, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
op of omstreeks 22 april 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een alarm/gaspistool, wat was gemodificeerd om scherpe patronen mee af te schieten (merk Erma, model EGP55, kaliber 8 mm, met een nieuwe loop erop, waardoor er scherpe munitie mee kan worden geschoten), en/of munitie van categorie III, te weten 6, althans een of meer scherpe patro(o)n(en) (merk CBC Geco, kaliber 6.35mm), voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
De politie is in het voorjaar van 2015 een onderzoek gestart tegen verdachte. De aanleiding van dat onderzoek was, dat er meerdere meldingen waren gedaan van mogelijk door verdachte gepleegde strafbare feiten. Op 21 april 2015 is besloten om verdachte aan te houden. Op 22 april 2015 was verdachte met [medeverdachte] onderweg met de auto van [medeverdachte] en zijn zij aangehouden in de tunnel van de Schipholweg te Leiden. [2]
Bij doorzoeking van de auto is een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, alsmede een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en patronen.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer] met geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag (feit 1). Daarnaast draait de zaak om de vraag of verdachte wetenschap had van de goederen die in de auto zijn aangetroffen, en hij aldus, al dan niet in vereniging, deze goederen (opzettelijk) voorhanden heeft gehad (feiten 2 en 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door een bankafschrift, waaruit blijkt dat aangever heeft gepind en door de camerabeelden van de bank, waarop te zien is dat verdachte dicht op aangever staat als deze gepind heeft en beiden kort daarna naar beneden kijken (alsof er geld wordt overhandigd). Daarnaast hebben meerdere personen verklaard dat verdachte een vuurwapen bezit.
Verder heeft de officier van justitie ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten naar voren gebracht dat verdachte en [medeverdachte] samen op stap waren, dat het vuurwapen en de verdovende middelen verspreid in de auto in het zicht lagen, dat zij beiden een tas hebben gedragen waarin later een grote hoeveelheid amfetamine is aangetroffen en dat beide verdachten de beschikkingsmacht hadden over voornoemde voorwerpen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer] onbetrouwbaar is en dat diens verklaringen geen steun vinden in ander bewijs.
Veder heeft de raadsman ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten naar voren gebracht dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen noch van het wapen en de patronen. Voorts blijkt uit het dossier onvoldoende dat het aangetroffen alarmpistool een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie is, zoals ten laste gelegd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Vrijspraak feit 1
[slachtoffer] heeft meerdere meldingen gedaan bij en verklaringen afgelegd tegenover de politie. Ook is hij gehoord door rechter-commissaris. Zijn verklaringen komen, kort gezegd, neer op het volgende.
In de nacht van 27 op 28 maart 2015 was aangever bij [betrokkene] , zijn ex-vriendin, op bezoek. Hier was ook verdachte aanwezig. Op enig moment haalde verdachte een vuurwapen uit zijn broek, waarmee hij begon te rommelen. Hij laadde het met goudkleurige kogeltjes. Verdachte wilde aangever vervolgens onder vier ogen spreken en zei dat hij nog geld van aangever tegoed had. Als aangever niet betaalde, zou hij een probleem hebben. Aangever voelde zich bedreigd, omdat hij daarvoor had gezien dat verdachte een vuurwapen bij zich had. Aangever is vervolgens samen met verdachte naar een pinautomaat gelopen waar aangever geld heeft gepind. Hierna heeft hij het geld, € 250, aan verdachte overhandigd. Daarna is aangever weer met verdachte teruggegaan naar [betrokkene] , waarna zij nog een tijd samen in haar woning hebben verbleven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangever telkens op de essentiële onderdelen, te weten ten aanzien van het vuurwapen en het gedwongen pinnen en betalen, consequent verklaard, zodat zijn verklaringen niet op voorhand onbetrouwbaar zijn. Daaraan doet niet af dat [betrokkene] haar relatie met aangever tegen diens zin heeft beëindigd en een relatie met verdachte is aangegaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aangevers verklaringen in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zij overweegt als volgt.
Verdachte heeft ontkend dat hij een vuurwapen in bezit had, laat staan dat hij dit aan aangever heeft getoond. [betrokkene] heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet heeft gezien dat verdachte een vuurwapen had, noch dat hij dat aan aangever zou hebben laten zien. Verder is uit onderzoek gebleken dat aangever op 28 maart 2015 om 7.43 uur € 250,- heeft gepind. Op schermafdrukken van de camerabeelden van de bank is te zien dat verdachte bij dat pinnen aanwezig was, dat ze dicht bij elkaar stonden en dat verdachte en aangever beiden na de transactie naar beneden keken. Er is op de beelden evenwel geen vuurwapen bij verdachte te zien noch is waar te nemen dat aangever daadwerkelijk een geldbedrag aan verdachte overhandigt.
Hoewel aangevers verklaring voor wat betreft het pinnen dus steun vindt in ander bewijs, geldt dat niet voor de andere essentiële onderdelen van de tenlastelegging, in het bijzonder het tonen van het vuurwapen en het afgeven van het geld.
Het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte aangever daadwerkelijk heeft afgeperst. Dat betekent dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
3.4.2
Vrijspraak feit 2
Na de aanhouding van verdachte en [medeverdachte] zijn in de auto en in de kleding van [medeverdachte] verschillende verdovende middelen aangetroffen.
3.4.2.1 Kleine hoeveelheid amfetamine en GHB
[medeverdachte] heeft verklaard dat het buisje met daarin een restje GHB, aangetroffen in de middenconsole, en de 10,1 gram amfetamine (speed), aangetroffen in zijn binnenzak, aan hem toebehoren.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte] voornoemde drugs bij zich had. [medeverdachte] heeft evenmin verklaard dat verdachte op enigerlei wijze op de hoogte was van de drugs die hij bij zich had. Voorts zijn de enkele omstandigheden dat verdachte en [medeverdachte] al een aantal dagen samen optrokken en het feit dat deze verdovende middelen zijn aangetroffen in auto waarin verdachte als bijrijder zat, onvoldoende voor het wettig en overtuigend bewijs voor het opzettelijk voorhanden hebben/vervoeren van deze middelen. Andere aanknopingspunten voor enige wetenschap van verdachte over die drugs zijn in het dossier niet aanwezig.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte in elk geval moet worden vrijgesproken van het vervoeren dan wel voorhanden hebben van voormelde GHB en 10,1 gram amfetamine.
3.4.2.2 Amfetamine aangetroffen in ‘sealzak’ en overige aangetroffen GHB
In de auto waarin verdachte zat is na de aanhouding 506,5 gram van een witte substantie, naar later bleek amfetamine (speed), aangetroffen in een doorzichtige zogenoemde sealzak. Verdachte heeft hierover verklaard dat die speed niet van hem is, dat hij niet wist dat deze zak in de auto aanwezig was en dat de zak aan [medeverdachte] zal toebehoren.
Verdachte en [medeverdachte] zijn op 22 april 2015 geobserveerd door het observatieteam (hierna: OT). Door het OT is, voor zover relevant, het volgende gerelateerd.
Om 12.36 uur verlieten verdachte en [medeverdachte] de woning van [medeverdachte] aan de [adres 1] te Alphen aan den Rijn. [medeverdachte] reed. Verdachte werd om 13.58 uur door [medeverdachte] afgezet bij de [adres 2] te Leiden. Om 14.05 uur parkeerde [medeverdachte] zijn auto op de [adres 3] te Leiden. Hij droeg een half gevulde ‘bigshoppertas’ van Albert Heijn mee naar binnen ter hoogte van [huisnummer] . Om 14.45 uur vertrok [medeverdachte] met dezelfde gevulde tas en reed weg. Hij ging om 14.46 uur naar binnen bij de [adres 2] . Om 15.25 uur verlieten verdachte en [medeverdachte] de [adres 2] , waarbij verdachte de eerder genoemde tas droeg, en reden weg in de auto van [medeverdachte] . Kort hierna werden zij aangehouden.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen op de pagina’s 57 en 58 van het dossier zijn op de achterbank achter de bestuurdersstoel een grote Albert Heijn-tas, een grote zak met een witte pasta-achtige substantie en een baseballpet gevonden. De grote Albert Heijn-tas is kennelijk de bigshoppertas die het OT heeft waargenomen. Op de foto op pagina 70 is echter te zien dat de Albert Heijn-tas zich op de grond
voorde achterbank bevond en dus niet
opde achterbank
,zoals is gerelateerd.. Op de foto op pagina 71 is verder waar te nemen dat de grote Albert Heijn-tas naast de auto op de grond ligt. Hier bovenop ligt een groen/rode plastic tas. Deze plastic tas komt in het dossier verder niet voor. Op deze tas ligt een doorzichtige zak met daarin een witte substantie, kennelijk de halve kilo speed.
Het enkele feit dat de speed is aangetroffen in de auto waarin verdachte zich bevond, is niet voldoende voor het wettig en overtuigend bewijs voor het opzettelijk voorhanden hebben/vervoeren van de speed.
Uit de voornoemde bevindingen en foto’s kan de rechtbank niet opmaken waar de zak met speed nu precies is aangetroffen. Wat er verder ook zij van verdachtes verklaring dat hij de grote Albert Heijn-tas van [medeverdachte] moest dragen en dat hij niet heeft gezien wat hierin zat, op basis van de stukken in het dossier kan de rechtbank niet eens vaststellen dat de speed in de deze tas heeft gezeten. De veronderstelling van de officier van justitie dat de speed in de groen/rode tas zal hebben gezeten en dat deze in de Albert Heijn-tas moet hebben gezeten, is daarvoor onvoldoende. Andere aanknopingspunten voor enige wetenschap van verdachte van de zak speed zijn in het dossier niet aanwezig. Dit geldt eveneens voor de overige aangetroffen GHB in de flacon/beker in de bijrijdersportier, nu verdachte wetenschap daarvan eveneens heeft ontkend en ook hierbij geldt dat deze wetenschap onvoldoende uit het dossier kan worden afgeleid.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van het vervoeren dan wel voorhanden hebben van 506,5 gram amfetamine en 45 gram GHB.
3.4.2.3 Conclusie
Het voorgaande in aanmerking genomen zal de rechtbank verdachte integraal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten het vervoeren dan wel voorhanden hebben van verdovende middelen.
3.4.3
Feit 3
3.4.3.1 Het vuurwapen
In de auto is op de grond voor de bijrijdersstoel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. [3] Uit nader onderzoek van dat wapen blijkt dat het een alarm-/gaspistool van het merk Erma, model EGP55, met van origine een kaliber van 8mm is. Het wapen is veranderd door het te voorzien van een nieuwe loop. Door deze aanpassing is het geschikt gemaakt om scherpe patronen van onder meer het kaliber 6.35 mm door de loop af te schieten. De werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. [4]
Het wapen was geladen. In het wapen zijn zes scherpe patronen van de merken Geco respectievelijk CBC met een kaliber van 6.35 mm aangetroffen. [5]
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank met de deskundige van oordeel dat het vuurwapen kan worden aangemerkt als een vuurwapen in de zin van artikel 1 sub 3 juncto artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie. De scherpe patronen kunnen worden aangemerkt als munitie in de zin van artikel 1 onder 4e juncto artikel 2, tweede lid, categorie III, van de Wet wapens en munitie.
3.4.3.2 Wetenschap
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat het vuurwapen aan verdachte toebehoort. Volgens hem haalde verdachte het wapen vlak voor de aanhouding uit zijn broek en gooide het op de grond. [6]
De rechtbank is zich ervan bewust dat [medeverdachte] dit kan hebben verklaard om zichzelf vrij te pleiten. Anders dan de raadsman acht zij deze verklaring echter niet op voorhand onbetrouwbaar. Zij overweegt dat [medeverdachte] dit vanaf zijn tweede verhoor consistent en consequent verklaard heeft en dat deze verklaring (zoals hierna zal blijken) steun vindt in ander bewijsmateriaal. Het verweer van de raadsman strekkende tot uitsluiting van die verklaring van het bewijs wordt dus verworpen.
Het vuurwapen is aangetroffen op de vloer bij de bijrijdersstoel [7] , waar verdachte kort daarvoor had gezeten. [8] Verder is op de vloer bij de bijrijdersstoel een leren etui met hartjes erop gevonden. [9] [betrokkene] heeft verklaard dat zij dit etui aan verdachte had gegeven om zijn identiteitsbewijs, aansteker en dergelijke in op te bergen [10] . In het etui bevonden zich onder andere zeventien 6.35 mm kogelpatronen van onder meer de merken CBC en Geco, alsmede het identiteitsbewijs van verdachte. [11] Deze kogelpatronen komen overeen met de patronen die in het vuurwapen zijn aangetroffen, voor wat betreft het kaliber (6.35 mm) en het merk (CBC én Geco). Voorts is bij de insluitingsfouillering van verdachte ook een 6.35 mm kogelpatroon van het merk CBC in zijn kleding gevonden. [12]
De verklaringen van verdachte ter zitting dat hij voornoemd etui al dagen kwijt was en dat dit etui ‘opeens’ in de auto lag, dat iemand anders de kogelpatronen in het etui moet hebben gestopt en dat de politie het kogelpatroon in zijn jas heeft gestopt om hem te belasten, zal de rechtbank als volstrekt onaannemelijk terzijde schuiven. Voor deze complottheorie biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt.
(Ook) over het wapen heeft verdachte bij de politie geen verklaring af willen leggen. Pas later heeft hij verklaard dat het van [medeverdachte] was en dat hij niet wist dat die een wapen bij zich had. Vlak voordat ze werden aangehouden, haalde [medeverdachte] volgens verdachte het vuurwapen uit zijn broeksband en gooide dat op de grond bij verdachte.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Pas nadat hij beschikte over het volledige procesdossier en dat heeft kunnen bestuderen, heeft hij een verklaring afgelegd. Dat is zijn goed recht, maar het doet wel af aan de geloofwaardigheid van deze ontkennende verklaring, temeer nu hij de verklaring van [medeverdachte] eenvoudig lijkt te hebben omgedraaid. Hier tegenover staat bedoelde verklaring van Delmeer, die steun vindt in het hiervoor genoemde andere zeer belastende bewijsmateriaal. Gelet hierop zal de rechtbank verdachtes verklaring ook op dit punt als volstrekt onaannemelijk terzijde schuiven.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
3.4.3.3 Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 april 2015 een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat [medeverdachte] al wetenschap had van het vuurwapen voordat verdachte het op de grond gooide. De enkele omstandigheden dat verdachte en [verdachte] een aantal dagen voor het aantreffen van het vuurwapen samen zijn opgetrokken en die dag samen in de auto zijn aangetroffen, zijn daarvoor onvoldoende. Dit maakt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen beiden, zodat verdachte ter zake van het medeplegen zal worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 3:
op 22 april 2015 te Leiden een wapen van categorie III, te weten een alarm/gaspistool,
dat was gemodificeerd om scherpe patronen mee af te schieten (merk Erma, model EGP55, kaliber 8 mm, met een nieuwe loop erop, waardoor er scherpe munitie mee kan worden geschoten
,en munitie van categorie III, te weten 6 scherpe patronen (merk CBC, Geco, kaliber 6.35mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
handelen in strijd met het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en,
handelen in strijd met het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op diens bepleite integrale vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het illegaal bezit van een vuurwapen. Hiermee draagt verdachte bij aan onveiligheid binnen de samenleving. In het vuurwapen zaten meerdere patronen in het magazijn en een in de kamer. Het wapen was derhalve schietklaar en daarmee buitengewoon gevaarlijk. Het lag bovendien voor het grijpen. De rechtbank weegt deze omstandigheden in strafverzwarende zin mee.
Daarnaast zijn in een etui van verdachte nog zeventien patronen gevonden en een patroon in zijn kleding. Het bezit hiervan is niet tenlastegelegd.
Verder is verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 april 2015, eerder veroordeeld voor verboden wapenbezit.
De rechtbank heeft geen strafverminderende omstandigheden geconstateerd in verdachtes persoonlijke omstandigheden.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van twee ernstige feiten, komt zij tot een aanzienlijk lagere strafoplegging dan door de officier van justitie gevorderd. Alles overwegende en rekening houdend met de straffen die in het algemeen voor dergelijke misdrijven plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf als na te melden, passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een wapen ter hand te nemen, dan wel andere strafbare feiten te plegen.

7.De in beslag genomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de lijst van in beslag genomen voorwerpen (hierna: de beslaglijst, bijlage I) onder 1, 2 en 4 genummerde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer en dat het onder 3 genummerde voorwerp wordt teruggegeven aan verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 (17 stuks, patroon), 2 (9 stuks verdovende middelen) en 4 (patroon) genummerde voorwerpen onttrokken aan het verkeer verklaren. Het betreft hier voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan en, dan wel of, het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van het onder 3 genummerde voorwerp zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreek verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
handelen in strijd met het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en,
handelen in strijd met het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (VIJF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (één) maand, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart onttrokken aan het verkeer de onder 1 (17 stuks, patroon), 2 (9 stuks verdovende middelen) en 4 (patroon) op de aangehechte beslaglijst vermelde voorwerpen;
gelast de teruggave aan verdachte van het onder 3 (Samsung telefoon) op de aangehechte beslaglijst vermelde voorwerp.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. Mentrop-Huliselan, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2015.
Mr. Krans is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015097144; PL1500-2015121825, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 306).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2015, blz. 11.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2015, blz. 57.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2015, blz. 99-101.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2015, blz.101.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 30 april 2015, blz. 126 en 127.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2015, blz. 57.
8.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 juli 2015.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2015, blz. 57
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene] d.d. 6 mei 2015, blz. 158.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2015, blz. 57.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2015, blz. 11; proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2015, blz. 181;