ECLI:NL:RBDHA:2015:10297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
09/278066-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen straf of maatregel voor bevoorrading coffeeshop

Op 4 september 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de eigenaar en een werknemer van een coffeeshop, die op 25 november 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel met de auto softdrugs (cannabis) hebben vervoerd ter bevoorrading van de coffeeshop. De verdachten werden aangehouden met een hoeveelheid van meer dan 500 gram softdrugs, maar de rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie de verdachten niet had mogen vervolgen. De advocaten van de verdachten stelden dat de voorraad van de coffeeshop niet meer dan 500 gram mocht zijn volgens het landelijk gedoogbeleid voor coffeeshops. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat het gedoogbeleid enkel geldt voor de softdrugs die zich in de coffeeshop bevinden en niet voor de bevoorrading ervan. De rechtbank merkte op dat het gedogen van de exploitatie van een coffeeshop niet betekent dat het bevoorraden ervan ook gedoogd is. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de verdachten geen straf of maatregel opgelegd kregen, omdat de coffeeshop zich aan het gedoogbeleid hield en de verdachten niet meer dan 500 gram softdrugs bij zich hadden. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de goede gang van zaken in de coffeeshop, meebrachten dat er geen straf of maatregel nodig was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/278066-14
Datum uitspraak: 4 september 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter op 28 januari 2015 naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.A.W. van ‘t Westeinde en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 25 november 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
 een hoeveelheid van ongeveer 1260 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of
 een hoeveelheid van ongeveer 84,93 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte moet worden verklaard, omdat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
Zij heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de voorraad van de [naam coffeeshop] , waarvan verdachte eigenaar is, moest worden aangevuld. Om die reden hadden verdachte en zijn medeverdachte een hoeveelheid hennep en hasjiesj bij zich. Als de politie het netto-gewicht in plaats van het bruto-gewicht van de softdrugs had gewogen, dan had zij geweten dat het een hoeveelheid van 488 gram betrof. Aangezien dat gewicht minder is dan 500 gram had verdachte erop mogen vertrouwen dat hij niet vervolgd zou worden. Het landelijk gedoogbeleid voor coffeeshops (de AHOJG+ criteria) bevat immers het criterium dat een coffeeshop niet meer dan 500 gram hennep in voorraad mag hebben.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd tegen het verweer van de raadsvrouw verzet.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de raadsvrouw miskent dat het AHOJ-G+ criterium dat een coffeeshop maximaal 500 gram in voorraad mag hebben, geldt voor de softdrugs die zich
inde coffeeshop bevinden. Verdachte en zijn medeverdachte zijn echter in hun auto op de openbare weg met een hoeveelheid hennep aangetroffen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte er, om hem moverende redenen, voor heeft gekozen om na zijn aanhouding geen zaaksinhoudelijke vragen van de politie te beantwoorden.
Bij voornoemde stand van zaken acht de rechtbank de keuze van het Openbaar Ministerie om verdachte te vervolgen niet onbegrijpelijk en van een schending van het vertrouwensbeginsel is ook niet gebleken. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Vast staat dat verdachte vanaf 2009 [naam coffeeshop] te Rotterdam exploiteert en dat hij daarvan eigenaar is. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft een dienstverband met die coffeeshop.
Op 20 november 2014 heeft verdachte te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, met zijn medeverdachte opzettelijk een hoeveelheid van in elk geval meer dan 30 gram hennep en meer dan 30 gram hasjiesj vervoerd. [2] De softdrugs dienden ter bevoorrading van de coffeeshop.
De zaak draait in essentie om de vraag of de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden hennep en hasjiesj bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte tezamen met een ander opzettelijk een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj hebben vervoerd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden niet bewezenverklaard kunnen worden, omdat de politie het bruto-gewicht van de hennep en hasjiesj heeft gewogen en niet het netto-gewicht. Het netto-gewicht bedroeg 418,1 gram hennep en 70,13 gram hasjiesj, aldus de raadsvrouw.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier valt af te leiden dat bij verdachte en de medeverdachte 1.260 gram van een materiaal, bevattende hennep en 84,93 gram van een materiaal, bevattende hasjiesj is aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat hier sprake is van het bruto-gewicht, dat wil zeggen het gewicht van het materiaal inclusief al het verpakkingsmateriaal. Door de politie is geen onderzoek gedaan naar het netto-gewicht van de aangetroffen softdrugs. Gelet hierop kunnen de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden niet bewezen worden, zodat verdachte hiervan partieel moet worden vrijgesproken.
Op grond van de onder 3.1 vermelde vaststaande feiten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj.
Nu verdachte samen met de medeverdachte, tevens zijn werknemer, op weg was naar de coffeeshop om deze te bevoorraden, acht de rechtbank verder bewezen dat zij zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van medeplegen van het bewezenverklaarde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 25 november 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd,
 een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en
 een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en dat zij aldus volstaat met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat het feit is gepleegd in het kader van de exploitatie van coffeeshop [naam coffeeshop] te Rotterdam, waarvan verdachte eigenaar en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] , werknemer is. De vervoerde softdrugs dienden ter bevoorrading van deze coffeeshop.
Ter terechtzitting is door verdachte de gang van zaken rond de administratie van de verkoop en bevoorrading van de coffeeshop uiteengezet.
Zoals reeds eerder door andere rechterlijke instanties in vergelijkbare zaken is overwogen, doet hier zich de merkwaardige situatie voor dat exploitatie van een coffeeshop die zich – blijkens het dossier en de ter terechtzitting overgelegde stukken – aan de AHOJ-G-criteria houdt, gedoogd wordt, maar dat de bevoorrading van die coffeeshop verboden is en een strafbaar feit oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de omstandigheid dat het door verdachte gepleegde strafbare feit rechtstreeks verband houdt met en een onlosmakelijke voorwaarde is voor de exploitatie van de coffeeshop, terwijl het bij dat laatste om een in beginsel gedoogde activiteit gaat, een belangrijke rol te spelen bij de strafmaatbepaling.
In de onderhavige zaak acht de rechtbank van essentieel belang dat de coffeeshop [naam coffeeshop] haar zaken, voor zover de rechtbank dat heeft kunnen beoordelen, destijds goed op orde had en dat verdachte in elk geval niet meer dan 500 gram hennep en hasjiesj heeft vervoerd ter bevoorrading van die coffeeshop.
Alles overwegende en gelet op uitspraken van andere rechterlijke instanties in vergelijkbare zaken, is de rechtbank van oordeel dat met de constatering dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan en verdachte daarvoor strafbaar is, kan worden volstaan. Zij zal aan verdachte, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dus geen straf of maatregel opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De beslissing van de rechtbank is gegrond op de artikelen:
- 9 a en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat
geen straf of maatregelzal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.A. Vinken, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. Mentrop-Huliselan, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014302939, van de politie eenheid Den Haag, district Gouwe IJssel, team Zuidplas, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 43).
2.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 augustus 2015; proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2014, blz. 8 en 9; proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2014, blz. 31; proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2014, blz. 32.