ECLI:NL:RBDHA:2015:1028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
AWB 14 - 4364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de Anw-uitkering en de gevolgen van een tweede huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de herziening van de Algemene nabestaandenwet (Anw) uitkering van eiseres. Eiseres ontving sinds februari 2012 een nabestaandenuitkering, maar deze werd herzien omdat verweerder stelde dat haar echtgenoot ook nog getrouwd was met een andere vrouw, [A]. De rechtbank oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat het huwelijk met [A] was beëindigd, en dat eiseres recht had op slechts 50% van de uitkering. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij verweerder lag, en dat eiseres had kunnen begrijpen dat zij te veel uitkering ontving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af, waarbij ook werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/4364

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres] te [X], eiseres

(gemachtigde: mr. Z. Benguedda),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) met ingang van februari 2012 herzien.
Bij besluit van 27 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds februari 2012 een nabestaandenuitkering op grond van de Anw.
2. Verweerder heeft het recht van eiseres op een nabestaandenuitkering met ingang van februari 2012 herzien. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiseres recht heeft op 50% van de nabestaandenuitkering omdat haar echtgenoot twee echtgenotes had. Niet gebleken is dat het huwelijk met de andere echtgenote,[A], is ontbonden. De huwelijksakte van eiseres, voor zover leesbaar, bevat juist aanknopingspunten dat de echtgenoot van eiseres nog met [A] getrouwd was toen eiseres met hem trouwde. Op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko (NMV) hebben eiseres en [A] samen recht op één volledige nabestaandenuitkering. Eiseres kan aanspraak maken op de helft van de uitkering. De uitkering van eiseres is daarom terecht herzien. De situatie bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Anw en het daarbij horende beleid is in dit geval niet van belang, nu niet is aangetoond dat [A] een gezamenlijke huishouding is gaan voeren met iemand anders. Er bestaat geen aanleiding om van herziening af te zien. Eiseres had kunnen weten dat het huwelijk met mevrouw [A] nog in stand was, aldus verweerder.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de Anw-uitkering van eiseres een voor haar belastend besluit betreft. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep berust de bewijslast bij belastende besluiten op het bestuursorgaan. Het is dus aan verweerder om aannemelijk te maken dat sprake is van een tweede huwelijk van de echtgenoot als gevolg waarvan eiseres haar uitkering moet delen.
5.1
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat nooit sprake is geweest van een huwelijk tussen haar echtgenoot en [A]. Eiseres stelt zich op het standpunt dat vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de door [A] overlegde informatie bij haar aanvraag om een nabestaandenuitkering. In ieder geval is een eventueel huwelijk tussen de echtgenoot en [A] geëindigd voordat eiseres in 1977 met haar echtgenoot in het huwelijk trad. Verweerder had daarom een nader onderzoek in Marokko niet achterwege mogen laten.
5.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat van een huwelijk tussen haar echtgenoot en [A] geen sprake is geweest. De rechtbank overweegt dat in het door [A] ingevulde aanvraagformulier, de door [A] overgelegde notariële verklaring van
27 januari 1978 en de uitspraak van de rechtbank in [B] van [C] voldoende aanknopingspunten zijn te vinden dat [A] in 1962 met de echtgenoot in het huwelijk is getreden. Gelet op deze documenten is aannemelijk dat de echtgenoot en [A] gehuwd waren. De enkele stelling van eiseres dat van een huwelijk geen sprake is geweest en de omstandigheid dat de echtgenoot niet in het familieboekje van [A] uit 1990 is opgenomen, zijn onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel.
5.3
Uit het bezwaarschrift en het verslag van de hoorzitting volgt bovendien dat eiseres zelf ook steeds heeft aangenomen dat haar echtgenoot en [A] gehuwd waren. De uitlating van eiseres ter zitting dat haar echtgenoot en zij hadden gehoopt van [A] af te zijn na de beslaglegging door [A] in 1991 op de het onroerend goed in [D] ten behoeve van het onderhoud van [A] wijst daar ook op. Uit de uitspraak van de rechtbank in [B] blijkt bovendien dat de echtgenoot in die procedure verweer heeft gevoerd tegen de vordering van [A] van onderhoudsbijdragen. De stelling van eiseres ter zitting dat verweerder haar verklaring tijdens de hoorzitting in het verslag onjuist heeft weergegeven acht de rechtbank tegen deze achtergrond niet geloofwaardig.
5.4
Eiseres heeft haar stelling dat het huwelijk tussen de echtgenoot en [A] in elk geval is geëindigd voor haar huwelijk in 1977 eveneens onvoldoende onderbouwd. Uit de uitspraak van de rechtbank in [B] valt juist op te maken dat het huwelijk in 1991 nog bestond. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat het huwelijk in 1977 al beëindigd was. De enkele omstandigheid dat er in het dossier geen documenten aanwezig zijn waaruit het voortbestaan van het huwelijk met [A] na 1991 blijkt, maakt nog niet dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten in Marokko. Met de in het dossier aanwezige stukken is immers voldoende aannemelijk geworden dat het huwelijk bestond en niet door [A] of de echtgenoot is beëindigd.
6.1
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat toepassing van het beleid van verweerder (SVB Beleidsregels, SB1002) ten aanzien van artikel 3 tweede, lid van de Anw met zich brengt dat [A] aangemerkt moet worden als alleenstaande in plaats van als gehuwde met de echtgenoot. [A] leefde immers duurzaam gescheiden van de echtgenoot en voerde een gezamenlijke huishouding met een ander, nu zij inwoont bij haar dochter en schoonzoon.
6.2
In artikel 3, tweede lid van de Anw is bepaald dat als gehuwd of als echtgenoot wordt aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
6.3
In de beleidsregel SB1002 is opgenomen dat er zich ten aanzien van artikel 3, tweede lid van de Anw twee bijzondere situaties kunnen voordoen. In de eerste situatie leeft een gehuwde persoon duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot en voert hij een gezamenlijke huishouding met een derde. De gehuwde wordt dan als gehuwd aangemerkt ten aanzien van de persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voert. Verweerder interpreteert artikel 3, tweede lid van de Anw zo, dat deze gehuwde als ongehuwd wordt aangemerkt ten opzichte van de echtgenoot van wie hij duurzaam gescheiden leeft. De tweede situatie betreft het geval waarin de gehuwde duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander. Deze gehuwde blijft gehuwd met zijn wettige echtgenoot, ook als die echtgenoot een gezamenlijk huishouding voert met een ander.
6.4
De rechtbank stelt voorop dat de Anw geen bepalingen bevat op grond waarvan duurzaam gescheiden echtgenoten als ongehuwd moeten worden aangemerkt. Anders dan door eiseres is gesteld volgt uit de beleidsregel SB1002 evenmin dat [A] als ongehuwde moet worden aangemerkt. Zoals ook verweerder ter zitting heeft toegelicht, moet het beleid worden gelezen vanuit de positie van de verzekerde. In dit geval dus vanuit de positie van de echtgenoot en niet vanuit [A] als de centrale figuur. Dat betekent dat de situaties beschreven in het beleid zich in het onderhavige geval niet voordoen, omdat de echtgenoot zowel met [A] als met eiseres gehuwd was. Daarbij merkt de rechtbank op dat in het dossier ook geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat [A] opnieuw gehuwd is of een gezamenlijke huishouding voert met een derde. Integendeel, uit het dossier valt juist op te maken dat [A] alleenstaande is, aangezien aan haar inmiddels een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Daarnaast heeft [A] op het aanvraagformulier voor de Anw ingevuld dat zij alleenstaand is.
7.1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat eiseres gelet op artikel 23 van het NMV en artikel 27 van het Administratief Akkoord (AA) bij het NMV recht heeft op de helft van de nabestaandenuitkering. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Anw was verweerder daarom in beginsel gehouden over te gaan tot herziening van de nabestaandenuitkering. Alleen indien sprake is van dringende redenen is verweerder bevoegd van die plicht tot herziening af te zien. Volgens de beleidsregels van verweerder (te vinden onder nummer SB1078) is, voor zover hier relevant, sprake van dringende redenen in de zin van artikel 34, tweede lid, van de Anw indien de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval wordt een uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht herzien.
7.2
Van een dringende reden bedoeld in het tweede lid van artikel 34, van de Anw is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres heeft kunnen begrijpen dat zij te veel nabestaandenuitkering ontving. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.3 is aannemelijk dat eiseres al langere tijd op de hoogte was van het huwelijk tussen haar echtgenoot en [A]. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat eiseres [A] op de hoogte heeft gesteld van de ziekte en het overlijden van haar echtgenoot. De enkele omstandigheid dat eiseres wellicht niet volledig bekend was met de regels neergelegd in het NMV is onvoldoende om een alsnog een bijzonder geval aan te nemen.
7.3
Voorts wordt door verweerder volgens zijn beleid (gedeeltelijk) van herziening afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat herziening met volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Eiseres heeft in verband hiermee naar voren gebracht dat zij zich in een moeilijke financiële positie bevindt en dat de herziening voor haar zeer ingrijpend is. Verweerder heeft ten aanzien daarvan ter zitting toegelicht dat de financiële situatie van eiseres niet maakt dat de herziening kennelijk onredelijk is, nu bij de invordering rekening gehouden zal worden met haar aflossingscapaciteit. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard zich niet te verzetten tegen dit standpunt.
8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
9. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. H.M. Braam, voorzitter, en mr. N.S.M. Lubbe en mr. R.H. Smits, leden, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.