ECLI:NL:RBDHA:2015:10230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
C/09/493295 KG ZA 15-1125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ouderlijk gezag en afgifte van kinderen in het kader van internationale kinderontvoering

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is er een geschil tussen een vader en een moeder over het ouderlijk gezag en de afgifte van hun twee minderjarige dochters. De vader, die in Nederland woont, heeft de minderjarige [minderjarige 1] erkend in de staat Maryland, terwijl de minderjarige [minderjarige 2] in Nederland is erkend. De moeder woont in Liberia en heeft de kinderen daarheen meegenomen. De vader vordert in deze procedure dat de kinderen voorlopig aan hem worden toevertrouwd en dat de moeder wordt verboden om de kinderen mee te nemen naar Liberia. De moeder verzet zich hiertegen en vordert in reconventie toestemming om met de kinderen naar Liberia te reizen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2015 hebben partijen overeenstemming bereikt over contactmomenten tussen de moeder en de kinderen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gezamenlijk gezag heeft over de kinderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de moeder alleen met het gezag over de minderjarigen is belast. De vorderingen van de vader zijn afgewezen, evenals de vordering van de moeder om een verklaring voor recht te verkrijgen dat zij vrij mag reizen met de kinderen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de afgifte van de kinderen, aangezien de procedure bij de kinderrechter al is gestart. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarigen en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in deze zaak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/493295 / KG ZA 15-1125
Vonnis in kort geding van 27 augustus 2015
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.H. van Haga te Den Haag,
tegen:
[de vrouw] ,
wonende te Liberia,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.T. Wernsen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de vrouw’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met vier producties;
- de door de vrouw overgelegde conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie;
- de op 13 augustus 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de man pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 13 augustus 2015 hebben partijen overeenstemming bereikt over de contactmomenten tussen de vrouw en de minderjarigen. Deze overeenstemming is tijdens de mondelinge behandeling vastgelegd in een proces-verbaal dat afzonderlijk aan partijen is verstrekt. Voorwaarde waaronder de getroffen regeling in werking treedt is dat de vrouw haar paspoort inlevert op het kantoor van haar advocaat. Na de terechtzitting heeft de voorzieningenrechter op 13 augustus 2015 een faxbericht ontvangen van mr. M.T. Wernsen waarin zij bericht dat zij van de vrouw haar paspoort heeft ontvangen en dat zij dit op kantoor zal bewaren totdat in het kader van de procedure inzake het verzoek tot onmiddellijke teruggeleiding van de minderjarigen is besloten dat het paspoort door de vrouw bij haar kan worden opgehaald.
1.3.
Ter terechtzitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hadden sinds 2005 een affectieve relatie en zij zijn in Nederland gaan samenwonen.
2.2.
Tijdens de relatie van partijen zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te Maryland, Verenigde Staten van Amerika, (hierna: Maryland) en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: de minderjarigen.
2.3.
De man heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de staat Maryland erkend en de minderjarige [minderjarige 2] in Nederland. In het Nederlandse gezagsregister komen geen aantekeningen voor ten aanzien van de minderjarigen.
2.4.
Partijen en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit. De minderjarige [minderjarige 1] heeft daarnaast een Amerikaans paspoort.
2.5.
De vrouw is in juli 2013 met de minderjarigen in [plaats] , Liberia, vertrokken en heeft vanaf oktober 2013 aldaar een baan bij de ‘ [X] ’.
2.6.
De relatie van partijen is in de tweede helft van het jaar 2013 verbroken.
2.7.
In 2014 is er een ebola uitbraak geweest in onder meer Liberia. Als gevolg van deze uitbraak zijn de basisscholen in [plaats] , Liberia, per september 2014 gesloten. De vrouw heeft de minderjarigen op 29 september 2014 naar de man laten brengen, waarna de minderjarige [minderjarige 1] in Nederland naar school is gegaan. Op 9 mei 2015 heeft de World Health Organization verklaard dat de ebola epidemie in Liberia tot een einde is gekomen.
2.8.
De man heeft op 16 oktober 2014 een afspraak gehad bij de Amerikaanse ambassade ten behoeve van de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige [minderjarige 1] .
2.9.
De man heeft op 15 januari 2015 een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank en verzocht om voor recht te verklaren dat hij samen met de vrouw is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 1] , althans verzocht om hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige 1] , en voorts hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over de minderjarige [minderjarige 2] , met bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem.
2.10.
De vrouw heeft op 28 januari 2015 een Nederlands paspoort aangevraagd voor de minderjarige [minderjarige 1] en zij heeft de man verzocht om dit paspoort bij de gemeente op te halen vóór 28 april 2015. De man heeft het aangevraagde paspoort niet opgehaald.
2.11.
De vrouw heeft op 12 augustus 2015 een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank tot teruggeleiding van de minderjarigen naar Liberia.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de minderjarigen voorlopig aan hem toe te vertrouwen, in ieder geval tot een beslissing van de rechtbank Den Haag in de lopende gezagsprocedure in kracht van gewijsde is gegaan;
de vrouw te verbieden om de minderjarigen met zich mee te nemen, meer in het bijzonder met de minderjarigen buiten de grenzen van de Nederlandse staat te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere keer dat de vrouw zich niet aan dit verbod houdt;
de vrouw te verbieden om voor de minderjarigen één of meer paspoorten en/of reisdocumenten aan te vragen, zonder de expliciete instemming van de man indien nodig, totdat er een onherroepelijke beslissing is gegeven in de gezagsprocedure die thans aanhangig is bij de rechtbank Den Haag, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere keer dat de vrouw zich niet aan dit verbod houdt;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure inclusief de nakosten.
3.2.
Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. De vrouw heeft kenbaar gemaakt dat zij de minderjarigen mee wil nemen naar Liberia. Hiertoe heeft de vrouw eerder reisdocumenten aangevraagd. Deze documenten heeft zij toen niet verkregen omdat de man geen toestemming voor afgifte ervan had gegeven. De man vreest dat, indien de vrouw de minderjarigen meeneemt naar Liberia, zij niet meer terugkeren naar Nederland. De vrouw zou daarbij de minderjarige [minderjarige 1] onttrekken aan het ouderlijk gezag van de man, omdat partijen ten aanzien van haar gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag.
3.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair voor recht te verklaren dat zij met de minderjarigen vrij mag reizen naar het buitenland en meer in het bijzonder naar hun woonplaats in Liberia,
subsidiair de vrouw toestemming te verlenen om vrij naar het buitenland te reizen en meer in het bijzonder naar hun woonplaats in Liberia;
afgifte van de minderjarigen door de man aan de vrouw te bevelen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere week dat de man zich hier niet aan houdt;
de vrouw vervangende toestemming verlenen voor het aanvragen van een reisdocument/paspoort ten behoeve van de minderjarigen, en te bepalen dat het kort geding vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per week;
een omgangsregeling vast te stellen conform het voorstel van de vrouw;
met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.5.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. De vrouw betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, aangezien de vrouw en de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Liberia hebben en de man zijn vorderingen aldaar aanhangig had dienen te maken.
Daarnaast voert de vrouw aan dat zij alleen met het gezag over beide minderjarigen belast is. Zij heeft de minderjarigen tijdelijk in Nederland bij de man ondergebracht in verband met de ebola uitbraak in Liberia, waarbij het voor partijen altijd duidelijk is geweest dat de vrouw de minderjarigen daarna weer mee terug zou nemen naar Liberia. Doordat enkel de vrouw is belast met het gezag over beide minderjarigen, is zij gerechtigd vrij met de minderjarigen te reizen en dient de man de minderjarigen aan haar af te geven. Voor zover zij toestemming van de man behoeft voor de aanvraag van reisdocumenten van de minderjarigen, vordert zij vervangende toestemming van de voorzieningenrechter aangezien de man tot op heden niet heeft meegewerkt aan de verkrijging van reisdocumenten voor de minderjarigen. Ook wil de vrouw de minderjarigen op zo kort mogelijke termijn weer zien en dan regelmatig contact hebben met hen, gedurende de periode dat zij in Nederland is.
3.6.
De man voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
Rechtsmacht
4.1.
Op grond van artikel 20 Brussel II-bis kan de voorzieningenrechter in spoedeisende gevallen met betrekking tot personen die zich in Nederland bevinden voorlopige en bewarende maatregelen nemen, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen. De minderjarigen verblijven in Nederland en partijen hebben belang bij een voorlopige spoedvoorziening ten aanzien van de minderjarigen. Derhalve zal de voorzieningenrechter, onder verwerping van de verweren van de vrouw, de vorderingen in conventie beoordelen.
Gezag
4.2.
Vaststaat dat alleen de vrouw is belast met het gezag over de minderjarige [minderjarige 2] . Partijen verschillen van mening over de vraag of zij al dan niet gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarige [minderjarige 1] . De man heeft gesteld dat hij de minderjarige [minderjarige 1] schriftelijk heeft erkend, op grond waarvan hij naar het recht van Maryland met de vrouw het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] heeft verkregen. De vrouw heeft dit laatste betwist. Volgens de vrouw was zij (zonder de man) bij familie in Amerika op vakantie, toen zij om medische redenen het advies kreeg niet meer te vliegen. Zij was op dat moment vijf maanden zwanger van de minderjarige [minderjarige 1] . Zij is daarom tot de geboorte van [minderjarige 2] in de Verenigde Staten gebleven doch heeft daar nimmer haar gewone verblijfplaats gehad. . Daarbij heeft de vrouw door de man ondertekende erkenningspapieren ingediend en zij heeft er bij de aangifte voor gekozen om de minderjarige de geslachtsnaam van de man te laten dragen. Volgens de vrouw heeft de erkenning naar het recht van de staat Maryland niet tot gevolg gehad dat partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige 1] .
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man tegenover de betwisting door de vrouw voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij, op grond van het recht van Maryland, gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 2] heeft verkregen. Zijn stellingen omtrent de inhoud van het recht van Maryland – het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag op grond van de registratie als vader – heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Een onderzoek naar de inhoud van dat recht gaat het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te buiten. De voorzieningenrechter zal er daarom bij de beoordeling van de vorderingen derhalve voorshands van uitgaan dat de vrouw alleen met het gezag over beide minderjarigen is belast.
Vorderingen van de man
4.4.
Zowel het onder 1. gevorderde, te weten de toevertrouwing van de minderjarigen aan de man, als het onder 2. gevorderde verbod aan de vrouw om de minderjarigen met zich mee te nemen als het onder 3. gevorderde, te weten dat de man zijn toestemming dient te verlenen bij de aanvraag van reisdocumenten van de minderjarigen, ligt voor afwijzing gereed nu binnen de kaders van deze procedure niet aannemelijk is geworden dat de man mede met het gezag over de minderjarigen is belast.
4.5.
In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
in reconventie
Rechtsmacht
4.6.
Om de redenen als overwogen onder 4.1 acht de voorzieningenrechter zich ook bevoegd kennis te nemen van de vorderingen in reconventie.
Vrij reizen naar het buitenland
4.7.
De vordering tot afgifte van een verklaring voor recht zal worden afgewezen, nu dit een voorziening is die de rechtstoestand tussen partijen vaststelt. Dit is strijdig met de aard van deze procedure waar de juiste rechtsverhouding tussen partijen nog niet definitief is vastgesteld.
4.8.
De subsidiaire vordering van de vrouw om haar toestemming te verlenen om met de minderjarigen vrij te reizen naar het buitenland zal bij gebrek aan belang worden afgewezen. Zoals in 4.3 overwogen wordt er immers in deze procedure voorshands van uit gegaan dat de vrouw alleen met het gezag over de minderjarigen is belast.
Afgifte van de minderjarigen
4.9.
Ten aanzien van de afgifte van de minderjarigen wordt als volgt overwogen. De vrouw heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de man de minderjarigen achterhoudt in Nederland, terwijl volgens haar hun gewone verblijfplaats in Liberia is. De voorzieningenrechter zal deze vordering beoordelen binnen het kader van internationale kinderontvoering als bedoeld in artikel 3 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (hierna: het Verdrag). Hoewel Liberia geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale kinderontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
4.10.
Artikel 11 van de Uitvoeringswet bepaalt in het eerste lid dat, onverminderd de bevoegdheid van de voorzieningenrechter te Den Haag in kort geding, in eerste aanleg uitsluitend de kinderrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd is tot kennisneming van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en - hetgeen overigens niet door de vrouw is gevorderd in deze procedure - de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
4.11.
De uitsluitende bevoegdheid van de kinderrechter staat in deze zaken derhalve voorop, maar de Uitvoeringswet laat de mogelijkheid onverlet dat hierin een kort geding aanhangig wordt gemaakt. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat in deze zaken de procedure tot afgifte of teruggeleiding evenals bij de kinderrechter bij de voorzieningenrechter in kort geding kan worden gevoerd, maar hiermee wordt – wellicht ten overvloede – verwezen naar de wettelijke bevoegdheid van de voorzieningenrechter als vermeld in artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, deze te geven.
4.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een spoedeisend belang zoals hiervoor bedoeld geen sprake is. De procedure bij de kinderrechter van deze rechtbank is een procedure waarin op een aanvaardbare termijn een beslissing kan worden verkregen, welke procedure bovendien met veel waarborgen, onder meer ten aanzien van het belang van de minderjarigen, is omgeven. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de uitkomst van een dergelijke procedure in dit geval niet kan worden afgewacht. Dat Liberia geen lidstaat is van het Verdrag doet gelet op de Uitvoeringswet niet af aan de mogelijkheid om een procedure bij de kinderrechter te doorlopen. Deze procedure heeft bovendien reeds een aanvang genomen doordat de vrouw een verzoek tot teruggeleiding heeft ingediend bij deze rechtbank, welk verzoek inmiddels door de bevoegde kinderrechter in behandeling is genomen.
4.13.
Op grond van het vorenstaande zal de vordering tot afgifte van de minderjarigen worden afgewezen.
Aanvraag van reisdocumenten/paspoorten
4.14.
Bij een aanvraag van een reisdocument ten behoeve van een minderjarige wordt op grond van artikel 34 van de Paspoortwet een verklaring van toestemming overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent. Nu voorshands niet is gebleken dat de man mede met het gezag over de minderjarigen is belast, zal de vordering onder 3 bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Omgangsregeling
4.15.
Ten aanzien van de gevorderde omgangsregeling hebben partijen ter terechtzitting van 13 augustus 2015 overeenstemming bereikt zodat dit punt geen beslissing meer behoeft. De vordering tot vaststelling van een omgangsregeling zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
Net als in conventie zal in reconventie worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Olland en in het openbaar uitgesproken op
27 augustus 2015.
imt