Uitspraak
Rechtbank Den HAAG
1.Procedure
2.Feiten
3.Verzoek
4.Verweer
5.Beoordeling
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van een besloten vennootschap (werkgeefster) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer (verweerster). De werkgeefster verzocht om ontbinding op basis van artikel 7:671b in samenhang met artikel 7:669 lid 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek, na een ontslag op staande voet dat op 5 juni 2015 was gegeven. De verweerster had zich bediend van valse informatie over haar identiteit, opleiding en werkervaring, wat leidde tot ernstige twijfels over haar functioneren en de vertrouwensrelatie met de werkgeefster.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgeefster terecht een verzoek tot ontbinding heeft ingediend, omdat de verweerster niet de vereiste kwalificaties voor haar functie had en bovendien had gelogen over haar achtergrond. De rechter oordeelde dat het handelen van de verweerster ernstig verwijtbaar was, waardoor de werkgeefster niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd met ingang van 1 september 2015 uitgesproken, zonder dat er een billijke vergoeding aan de verweerster werd toegekend. De verweerster werd bovendien veroordeeld in de kosten van de procedure.
Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door werknemers bij sollicitaties en de gevolgen van valsheid in geschrifte in het arbeidsrecht. De kantonrechter heeft de ontbinding goedgekeurd op basis van de nieuwe wetgeving die op 1 juli 2015 in werking is getreden, en heeft de procedure beoordeeld op basis van de geldende regels.