ECLI:NL:RBDHA:2015:10092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
C/09/453478 / HA RK 13-557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot erkenning van het Nederlanderschap op basis van niet-gelegaliseerde geboorteakte en identiteitsfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot erkenning van het Nederlanderschap van de verzoeker, geboren in Pakistan. De verzoeker stelde dat hij de Nederlandse nationaliteit had verkregen door afstamming van zijn vader, die op het moment van zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit bezat. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de door de verzoeker overgelegde Pakistaanse geboorteakte niet gelegaliseerd was en niet kon worden vastgesteld dat deze door een bevoegde instantie was opgemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat de familierechtelijke relatie tussen de verzoeker en zijn vader niet kon worden erkend.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) gerede twijfels had over de identiteit en afstamming van de verzoeker. De IND concludeerde dat het gestelde huwelijk tussen de verzoeker zijn moeder en de Nederlandse vader berustte op een valse huwelijksakte, die niet in de Pakistaanse registers was ingeschreven. De rechtbank heeft de verklaringen van buurtbewoners en de bevindingen van het verificatieonderzoek van de IND in overweging genomen, waaruit bleek dat het huwelijk niet kon worden getraceerd en dat de verzoeker mogelijk niet de biologische zoon was van de man die hij als zijn vader beschouwde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet was komen vast te staan dat de verzoeker de Nederlandse nationaliteit had verkregen door afstamming van een Nederlandse vader. Het verzoek werd afgewezen, waarbij de rechtbank ook opmerkte dat er vraagtekens konden worden geplaatst bij de identiteit van de verzoeker, wat een zelfstandige grond voor afwijzing vormde. De beschikking is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/453478 / HA RK 13-557
Beschikking van 27 augustus 2015
in de zaak van
[verzoeker],
thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoeker,
advocaat voorheen mr. J.E. Hamann, thans mr. J. Singh te Hoofddorp,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 28 oktober 2013 ingekomen verzoekschrift, met producties;
- de brief van de IND van 22 januari 2014;
- de brief van mr. Hamann van 17 februari 2014, met producties;
- de brief van de IND van 5 juni 2014, met producties;
- de brief van mr. Hamann van 13 augustus 2014, met producties;
- de brief van mr. Hamann van 17 september 2014 (abusievelijk gedateerd 17 februari 2014);
- de brief van mr. Singh van 13 april 2015, met producties;
- de brief van de IND van 29 april 2015;
- de brief van de officier van justitie van 18 mei 2015;
- de brief van mr. Singh van 2 juni 2015, met producties;
- de brief van de IND van 17 juni 2015, met als productie een zogeheten verificatierapport.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. Singh. Namens de IND is mr. Cappon verschenen. Tevens was ter zitting aanwezig de heer H.C. Khanna, tolk in de taal Urdu. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat zijnerzijds geen behoefte bestaat aan het bijwonen van de zitting.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft mr. Singh te kennen gegeven niet over het bij brief van 17 juni 2015 aan de rechtbank toegezonden verificatierapport te beschikken. Mr. Cappon heeft daarop meegedeeld dat dit rapport afkomstig is van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en weliswaar ter kennis van de rechtbank is gebracht, maar zonder expliciete toestemming van dit ministerie niet kan worden vrijgegeven. Verzoeker en diens raadsman kunnen dus thans niet kennisnemen van het rapport, aldus mr. Cappon. De rechtbank heeft daarop beslist het rapport, dat in vijfvoud aan de rechtbank is toegezonden, aan mr. Cappon te retourneren, en daaraan toegevoegd dat, indien er alsnog behoefte aan kennisneming van dit rapport bestaat, dit bij beschikking zal worden bepaald. De vijf exemplaren zijn vervolgens feitelijk aan mr. Cappon overhandigd en maken thans geen deel meer uit van het dossier.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker heeft in Nederland in de Basisregistratie personen ingeschreven gestaan als [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Pakistan.
2.2.
Bij Koninklijk Besluit van 25 augustus 1992 is aan mevrouw [A] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Pakistan, het Nederlanderschap verleend. Haar geslachtsnaam werd daarbij vastgesteld als ‘ [A1] ’ en haar voornaam als ‘ [A2] ’. [A2] [A1] zal hierna worden aangeduid als ‘ [A1] ’.
2.3.
[A1] is op 22 maart 1989 met vier kinderen, onder wie verzoeker, Nederland ingereisd. Verzoeker werd bij binnenkomst in Nederland geregistreerd als zoon van [B] en [A2] .
2.4.
De heer [B] , (hierna: [B1] ) heeft sedert 31 januari 1975 de Nederlandse nationaliteit.
2.5.
Bij voormeld Koninklijk Besluit werden de voornamen van drie kinderen van [A1] vastgesteld als respectievelijk ‘ [kind1] ’, ‘ [kind2] ’ en ‘ [kind3] ’ en hun geslachtsnaam als ‘ [X] ’. Verzoeker wordt in het Koninklijk Besluit niet genoemd. In het Koninklijk Besluit is door middel van een algemeen voorbehoud het Nederlanderschap onthouden aan minderjarige kinderen van [A1] aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd binnen het Koninkrijk was toegestaan.
2.6.
Verzoeker heeft op 21 april 2010 een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Pakistan. Bij besluit van 4 mei 2011 is besloten deze aanvraag niet in behandeling te nemen omdat op basis van een uitgevoerd verificatieonderzoek niet kon worden vastgesteld dat verzoeker het Nederlanderschap bij geboorte heeft verkregen. Verzoeker heeft op 14 juni 2011 tegen dit besluit bezwaar ingesteld, welk bezwaar hij heeft ingetrokken.
2.7.
Op 8 januari 2013 is aan de toenmalige advocaat van verzoeker de uitslag van een in het kader van voormelde paspoortaanvraag uitgevoerd DNA-onderzoek toegezonden, inhoudende dat a) [A1] de biologische moeder is van verzoeker en b) tussen verzoeker en [B1] geen biologische verwantschap bestaat.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
3.2.
Verzoeker stelt op [geboortedatum] te zijn geboren, staande het huwelijk tussen zijn biologische moeder [A1] , en [B1] . Nu [B1] op voormelde datum in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, stelt verzoeker dat hij de Nederlandse nationaliteit bij zijn geboorte aan [B1] heeft ontleend en dat hij deze tot op heden heeft behouden.
3.3.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn stelling overgelegd:
• een kopie van een op 1 juli 2005 afgegeven afschrift van een Pakistaanse geboorteakte van [dd geb.akte] met nummer 53. Deze geboorteakte vermeldt [B1] als vader en [A] (lees: [A1] ) als moeder van [achternaam verzoeker] . Als geboorteplaats van [achternaam verzoeker] staat in deze akte vermeld 195/EB.
• een ongedateerd afschrift van (een vertaling in het Engels van) een Pakistaanse huwelijksakte (Nikah Nama) van 20 maart 1986, waarin als bruidegom staat vermeld
‘ [namen bruidegom] ’, ’35 years’,en als bruid
‘ [namen bruid] ’,
‘widow’, ’37 years’.
• een op 22 maart 2010 door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag afgegeven afschrift van een akte van 5 augustus 1993 betreffende de inschrijving van de op 23 juni 1993 door deze rechtbank uitgesproken echtscheiding tussen [B1] en [A1] , gehuwd op [dd.huw.] te [plaats huw.] , Pakistan.
• een op 3 oktober 2013 door de gemeente Den Haag afgegeven uittreksel basisadministratie persoonsgegevens ten name van [A1] , waarin is opgenomen dat [A1] gehuwd is geweest met [B1] en dat dit huwelijk op 5 augustus 2003 door echtscheiding is ontbonden.
• een kopie van een ongedateerde Pakistaanse identiteitskaart van [A1] met daarop de vermelding:
"husband's name: [B2] [B1] ".
• een ter zitting getoonde kopie van een Pakistaans paspoort van [A1] met daarop de vermelding dat zij destijds gehuwd was met [B1] .
• een kopie van door de Pakistaanse autoriteiten op 13 juni 2010 afgegeven paspoort ten name van [C] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Pakistan, waarop [B1] als diens vader staat vermeld.
• een afschrift van een op naam van [verzoeker] staande Nederlandse persoonskaart, waarop staat vermeld dat [verzoeker] de Nederlandse nationaliteit heeft.
• kopieën van Pakistaanse schoolrapporten en certificaten met de vermelding van ‘ [B2] ’ als vader van ‘ [achternaam verzoeker] ’ en familie- en schoolfoto’s.

4.Het standpunt van de IND

4.1.
De IND heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Daartoe stelt de IND dat:
a. a) gerede twijfel bestaat over de identiteit en afstamming van [verzoeker] ;
b) het gestelde huwelijk tussen [B1] en [A1] berust op een valse Pakistaanse huwelijksakte, die niet in de Pakistaanse registers is ingeschreven.
Ter onderbouwing van deze stellingen wijst de IND op het feit dat een tweede geboorteregistratie van [verzoeker] in omloop is, te weten een geboorteakte opgemaakt op 27 oktober 1987 met nummer [nummer] , met daarin de vermelding van [B2] [B1] als vader en [A] als moeder. Uit een ingesteld verificatieonderzoek, waarvan de inhoud samengevat is weergegeven in de brief van de IND van 5 juni 2014, is volgens de IND gebleken dat deze registratie vals is. In dat verband wijst de IND erop dat de desbetreffende akte in een geheel ander handschrift is bijgeschreven en dat er geknoeid is met de opeenvolgende nummers, waardoor er twee akten zijn met nummer 82. Hieruit volgt dat de akte betreffende [verzoeker] later is tussengevoegd. Volgens de IND is voorts uit dat verificatieonderzoek naar voren gekomen dat ook de geboorteregistratie van 29 september 1994 vals is, nu hierin een onjuiste naam van de vader is vermeld en deze registratie eveneens later zonder officiële toestemming van de bevoegde instantie is toegevoegd. Voorts wijst de IND erop dat in 2013 een verificatieonderzoek is ingesteld naar het gestelde huwelijk tussen [B1] en [A1] , in welk verband een bezoek is gebracht aan het geboortedorp van [verzoeker] . Uit het verificatierapport, eveneens samengevat weergegeven in de brief van de IND van 5 juni 2014, volgt dat dit huwelijk niet kan worden getraceerd in de Pakistaanse registers en dat buurtbewoners hebben verklaard dat [A1] in werkelijkheid [A3] heet en dat zij is gehuwd met de heer [B2] [X] , een neef van [B1] . Niet gebleken is dat dit huwelijk op enig moment is ontbonden. In de Nederlandse basisregistratie persoonsgegevens staat ten aanzien van [A1] geregistreerd dat zij gehuwd is geweest met [B2] [X] en dat dit huwelijk in 1984 door het overlijden van [B2] [X] is ontbonden, maar verzoeker heeft desgevraagd ter zake geen officiële documenten kunnen overleggen en bij laatstgenoemd verificatieonderzoek is gebleken dat [B3] [X] nog leefde. Van een huwelijk tussen [A1] en [B1] is volgens de buurtbewoners nimmer sprake geweest. Dit gestelde huwelijk, dat aldus kennelijk op een valse Pakistaanse huwelijksakte berust, is als een bigaam en frauduleus huwelijk in strijd met de Nederlandse openbare orde, zodat uit dit huwelijk geen afstammingsrelatie kan worden aangenomen. De IND wijst er ten slotte op dat [B1] schriftelijk – kort gezegd – heeft verklaard dat a) zijn huwelijk met [A1] was gebaseerd op een valse, te weten gekochte en zelf ingevulde, Pakistaanse huwelijksakte, b) in deze akte niet de werkelijke naam van zijn ‘echtgenote’, te weten [A3] , geboren in 1939, is vermeld, c) dit huwelijk in Pakistan nooit is geregistreerd, d) hij niet de vader is van [verzoeker] , e) [verzoeker] reeds in Pakistan is overleden en dat een andere persoon ( [B4] [X] ) misbruik maakt van deze identiteit en f) [B2] [X] en [A3] de werkelijke ouders zijn van [B4] [X] .

5.De beoordeling

5.1.
Ter beoordeling staat of verzoeker het Nederlanderschap heeft verkregen door afstamming van een Nederlandse vader.
5.2.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 3, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), dat ten tijde van de geboorte van verzoeker bepaalde dat Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, RWN dient onder ‘vader’ te worden verstaan de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
5.3.
Verzoeker stelt dat [B1] zijn vader is in de zin van 1, aanhef en onder d, RWN. Als belangrijkste bewijsstuk legt hij een geboorteakte over waarin [B1] als zijn vader staat vermeld. De rechtbank is van oordeel dat deze geboorteakte niet tot bewijs kan dienen en overweegt daartoe als volgt. Artikel 10:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een buitenslands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, van rechtswege in Nederland wordt erkend (tenzij sprake is van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 10:100 BW). De door verzoeker overgelegde geboorteakte is niet gelegaliseerd. Ook overigens kan niet vastgesteld worden dat deze geboorteakte door een bevoegde instantie is opgemaakt en/of afgegeven. Er is immers geen verklaring voor het feit dat twee keer, zowel in 1987 als in 1994, aangifte van de geboorte van verzoeker zou zijn gedaan, hetgeen het geval zou zijn indien moet worden afgegaan op de juistheid van de inhoud van de overgelegde afschriften van zijn geboorteakte. De IND heeft voorts bij het verificatieonderzoek geconstateerd dat de geboorteakte van 27 oktober 1987 in een afwijkend handschrift is bijgeschreven en in de reeks van opvolgende geboorteakte-nummers een onregelmatigheid aangetroffen, die erop kan duiden dat deze akte later is tussengevoegd en waarvoor verzoeker geen andere mogelijke verklaring heeft genoemd. Nu zich aldus in het dossier geen geboorteakte bevindt waarvan kan worden vastgesteld dat deze door een bevoegde instantie is opgemaakt, komt de rechtbank niet toe aan de erkenning van daarin vastgestelde rechtsfeiten.
5.4.
Vervolgens dient te worden onderzocht of anderszins kan worden vastgesteld dat [B1] de vader van verzoeker is. Verzoeker stelt daartoe dat hij, op [geboortedatum] , krap een jaar na het op 20 maart 1986 in Pakistan tussen zijn moeder [A1] en [B1] gesloten huwelijk, is geboren. Het antwoord op de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, alles ten tijde van de geboorte van het kind (artikel 10:92 BW). Nu [B1] en [A1] ten tijde van het gestelde tijdstip van geboorte van verzoeker geen gemeenschappelijke nationaliteit en geen gemeenschappelijke verblijfplaats hadden, wordt het antwoord op de vraag of verzoeker door geboorte in familierechtelijke betrekkingen is komen te staan tot [B1] bepaald door het recht van de verblijfplaats van verzoeker ten tijde van zijn geboorte, te weten Pakistaans recht. Naar Pakistaans recht geldt de man die met de moeder gehuwd was ten tijde van de geboorte van het kind als vader van het kind, mits het kind niet eerder is geboren dan zes maanden na de huwelijkssluiting. Volgens Pakistaans recht is [B1] dus de vader van verzoeker als vaststaat dat verzoeker a) op de door hem gestelde geboortedatum is geboren b) uit het op genoemde datum gesloten huwelijk van [A1] en [B1] .
5.5.
De rechtbank komt tot het oordeel dat aan de in ro. 5.4. onder b) genoemde voorwaarde niet is voldaan. Niet is komen vast te staan dat verzoeker is geboren uit het door hem gestelde huwelijk tussen [B1] en [A1] . Daartoe is van belang dat het huwelijk in Pakistan kennelijk niet is geregistreerd en dat er – tegenover de door de IND aangehaalde verklaringen van buurtgenoten – geen aanwijzingen zijn gebleken dat in Pakistan een huwelijksceremonie tussen [B1] en [A1] heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat de naam van [B1] is vermeld als echtgenoot van [A1] op zowel een ná de gestelde huwelijksdatum door de Pakistaanse autoriteiten aan [A1] verstrekte identiteitskaart als een paspoort, is onvoldoende om het bestaan van een huwelijksregistratie te kunnen aannemen. Nog daargelaten dat de originelen van de desbetreffende identiteitsbewijzen niet zijn overgelegd en aldus de echtheid daarvan niet kan worden vastgesteld, kan immers niet worden uitgesloten dat deze identiteitsbewijzen destijds konden worden verkregen door het enkel tonen van de thans overgelegde huwelijksakte, waarvan de echtheid niet is komen vast te staan. Verzoeker heeft daarnaast – hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld – geen bewijsmiddelen in het geding gebracht op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het huwelijk tussen [A1] en [B2] [X] daadwerkelijk in 1984 door het overlijden van [B2] [X] is ontbonden. De enkele vermelding van dit overlijden in de Nederlandse basisadministratie persoonsgegevens is – mede gelet op de in het kader van het verificatieonderzoek in Pakistan ter zake van dit huwelijk door buurtbewoners afgelegde verklaringen en het aldaar volgens de IND geconstateerde nog in leven zijn van [B2] [X] – in dat verband ontoereikend, nu niet vaststaat hoe die vermelding tot stand is gekomen en een dergelijke vermelding – in het verleden – tot stand kon komen op basis van de enkele verklaring van een betrokkene. De door verzoeker overgelegde foto’s kunnen hem evenmin baten, nu ook indien moet worden aangenomen dat [A1] en [B1] hebben geleefd als man en vrouw, dit geen bewijs oplevert van het bestaan van een tussen hen gesloten huwelijk.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door afstamming van een Nederlandse vader. Nu evenmin is gebleken dat verzoeker op andere wijze het Nederlanderschap heeft verkregen (verzoeker is in 1992 niet met [A1] meegenaturaliseerd), is de conclusie dat het verzoek reeds op grond hiervan voor afwijzing gereed ligt.
5.7.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat tevens de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de door verzoeker gestelde identiteit, hetgeen eveneens een zelfstandige grond voor afwijzing van het verzoek kan opleveren. Verzoeker heeft weliswaar de juistheid van de door [B1] afgelegde verklaring over zijn identiteit (verzoeker zou in werkelijkheid [B4] [X] zijn, een zoon van [B3] [X] en [A3] ) gemotiveerd weersproken, zodat in deze procedure niet zonder meer van de juistheid van die verklaring kan worden uitgegaan. Vast staat echter dat verzoeker niet de biologische zoon is van [B1] en dat – als hiervoor overwogen – aangenomen moet worden dat valselijk aangifte is gedaan van zijn geboorte als zoon van [B1] .

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, mr. I.D. Bellaart en mr. W.A.G.J. Ferenschild en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 1135