ECLI:NL:RBDHA:2014:9948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
11 augustus 2014
Zaaknummer
09/842130-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

De rechtbank Den Haag heeft op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 15 april 2014 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd in een kliniek, heeft tijdens de terechtzitting op 29 juli 2014 verklaard dat hij op die dag terpentine in aanraking heeft gebracht met vuur, waardoor zijn woning en inboedel zijn uitgebrand. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard en dat hij ontoerekeningsvatbaar is, met als gevolg ontslag van alle rechtsvervolging en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een schizo-affectieve stoornis en middelenafhankelijkheid, wat zijn gedragingen op het moment van het delict heeft beïnvloed. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank heeft de conclusies van de gedragsdeskundigen overgenomen en geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend.

De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om recidive te voorkomen en de verdachte te begeleiden in zijn behandeling. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37, 39 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842130-14
Datum uitspraak: 12 augustus 2014

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de [kliniek].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 juli 2014.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.N. de Jonge, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. F.X. Cozijn heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het aan hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is voor het hem ten laste gelegde feit en daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. Hij heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar wordt opgelegd, als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

De tenlasteleggingAan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 15 april 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in zijn/een woning aan de [adres] te 's-Gravenhage, althans in 's-Gravenhage, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk terpentine, althans een brandbare(vloei)stof, in aanraking gebracht met een lucifer en/of een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met terpentine, althans met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan de woning en/of de inboedel van de woning is/zijn uitgebrand/verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel(s) van die woning en/of een of meer omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoner(s) van de in het portiek gelegen woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank bewezen acht – zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad – de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat hij:
op 15 april 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] te 's-Gravenhage, immers heeft verdachte toen aldaar vuur in aanraking gebracht met terpentine, althans met een brandbare vloeistof, ten gevolge waarvan de woning en de inboedel van de woning is uitgebrand/verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en omliggende woningen, en levensgevaar
voor een of meer bewoners van de in het portiek gelegen woningen te duchten was.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Omtrent de persoon van de verdachte hebben H. Wind (psychiater) en O.C. van der Bent (GZ-psycholoog) op 1 en respectievelijk 2 juli 2014 ten aanzien van het ten laste gelegde feit een Pro Justitia (PJ) rapportage opgemaakt.
Zowel de psychiater als de psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizo-affectieve stoornis.
De psycholoog heeft bovendien geconcludeerd dat verdachte daarnaast lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van afhankelijkheid van middelen (alcohol en cannabis).
Volgens beide deskundigen was de schizo-affectieve stoornis ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. In het bijzonder heeft de psychiater opgemerkt dat destijds bij verdachte sprake was van een manisch-psychotisch paranoïde toestandsbeeld als gevolg van een psychotische episode in het kader van voormelde stoornis. De psycholoog is van oordeel dat verdachtes gedragskeuzes en gedragingen hierdoor “in grote mate” zijn beïnvloed.
De psychiater heeft vastgesteld dat verdachtes volledige denken en handelen door de psychotische symptomen werd bepaald. Beide deskundigen zijn tot het oordeel gekomen dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voormelde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek met betrekking tot de toerekenbaarheid van het ten laste gelegde gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt in zoverre de conclusies van de gedragsdeskundigen en maakt deze tot de hare. Op basis van deze rapportages is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bewezenverklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Verdachte is derhalve niet strafbaar en zal ten aanzien van het bewezenverklaarde feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel

Verdachte heeft op klaarlichte dag opzettelijk brand gesticht in zijn flatwoning, die als gevolg hiervan vrijwel volledig is uitgebrand. Het vuur is niet overgeslagen naar de omliggende percelen, maar gelet op de intensiteit van de brand had dit wel kunnen gebeuren. Verdachte heeft aldus een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen.
De psychiater heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat vooral de psychotische component de risicofactor voor het onderhavige delictgedrag lijkt te zijn geweest. Bij dergelijk risicogedrag is een pro-actieve benadering met zogeheten bemoeizorg en risico-taxatie aan te bevelen, zoals dat in de forensische psychiatrie gebruikelijk is. Zodoende kan ter voorkoming van recidive vroegtijdig worden gereageerd op signalen van psychotische kenmerken bij verdachte.
De psycholoog heeft in zijn rapportage gesteld dat verdachte door het onderhavige gedrag heeft laten zien dat hij vanuit zijn paranoia een gevaar kan zijn voor zijn omgeving. Voorts heeft de psycholoog opgemerkt dat het met het oog op de beperking van het recidiverisico noodzakelijk is dat verdachte intensief wordt begeleid, in eerste instantie klinisch. Verdachte moet goed begeleid worden op de inname van zijn medicatie en in de toekomst voor wat betreft verslaving, wonen, werk en een netwerk.
Beide gedragsdeskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr is geïndiceerd. De voorkeur van de deskundigen gaat uit naar een plaatsing van verdachte op een FPA van een psychiatrische instelling. Verdachte zal daar in eerste instantie behandeld moeten worden voor zijn actuele psychiatrische problematiek, daarnaast moet aandacht worden besteed aan zijn verslavingsproblemen. Na de behandeling op de FPA zou ambulante zorg gecontinueerd moeten worden door een zogeheten FACT.
Gelet op het in voormelde rapportages vermelde ziektebeeld van verdachte, in samenhang met de aard van het onderhavige feit en de hierboven vermelde opmerkingen over het recidiverisico, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor anderen dan wel voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen.
De rechtbank acht daarom, in lijn met het advies van de deskundigen, de oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar geboden.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 39 en 157 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

De rechtbank
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte niet strafbaar;

ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;

gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A. Lensink, voorzitter,
mrs. E.J. van As en S.M. de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.E. Oudshoorn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 augustus 2014.
Mr. De Bruijn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.