In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Den Haag. De betrokkene, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.B. Peters. Tijdens de zitting werd de betrokkene gehoord en verklaarde hij dat hij gedwongen in de instelling wilde verblijven, wat zijn verzoek om toewijzing van het verzoek versterkte.
De rechtbank heeft de relevante stukken bekeken, waaronder een afschrift van de beschikking van de burgemeester van Zaanstad, die op 26 juli 2014 de inbewaringstelling had gelast, en twee geneeskundige verklaringen. De eerste verklaring was opgesteld door drs. M.G.M. Heemskerk, arts assistent, en de tweede door A. van Heiden, psychiater, die de betrokkene op 30 juli 2014 had onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene vlak voor de beschikking van de burgemeester was onderzocht, maar niet door een psychiater. Dit onderzoek vond pas vier dagen later plaats, wat in strijd is met de vereisten van artikel 21 lid 1 van de Wet BOPZ.
De rechtbank oordeelde dat, gezien het feit dat niet aan de wettelijke vereisten was voldaan, het verzoek tot machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling moest worden afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door D.A.H.J. van Leeuwen als griffier, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op 31 juli 2014.