ECLI:NL:RBDHA:2014:9741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
09/818650-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door verdachte met journalistieke bedoelingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee brandstichtingen. De verdachte, geboren in 1997, heeft brand gesticht aan een houten schutting en een tuinhuisje, evenals aan de handgreep van een auto. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij aanwezig was bij de branden omdat hij als persfotograaf werkte en foto’s wilde maken om deze te verkopen aan regionale nieuwsprogramma’s. De officier van justitie eiste een werkstraf van 60 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, met bijzondere voorwaarden voor jeugdreclassering en ambulante behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken en een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische en psychiatrische rapporten die een verminderde toerekeningsvatbaarheid bij de verdachte aantoonden, alsook met zijn eerdere goede gedrag tijdens de schorsingsvoorwaarden. De rechtbank heeft besloten dat de ambulante behandeling zal plaatsvinden bij GGZ Delfland.

De rechtbank heeft ook de teruggave van een Nivea deodorant aan de verdachte gelast en de verbeurdverklaring van twee aanstekers die bij de brandstichtingen zijn gebruikt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in jeugdstrafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/818650-13
Datum uitspraak: 17 juli 2014

(Verkort vonnis)

De rechtbank ’s-Gravenhage , rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende De [adres 1] .

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 juli 2014.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Looman, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. R. van Bokhoven heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en tot jeugddetentie voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht en ambulante behandeling van GGZ Delfland.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het beslag teruggave van de deodorant aan de verdachte en verbeurdverklaring van de twee aanstekers gevorderd.

De tenlastelegging.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in/aan (een) (houten) schutting(en) en/of een (houten) schuur (aan de [adres 2] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een (houten) schutting en/of een (houten) schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een of meer (houten) schuttingen en/of een (houten) schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (overige) (houten) schuttingen en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk (een) schutting(en) en/of schuur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een
schutting en/of die schuur in brand te steken;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een op een aan/nabij [adres 3] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande auto (blauwe Renault Scenic, [kenteken] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een handgreep (van het rechter voorportier), althans een onderdeel van die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die handgreep, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid gelegen auto's en of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een handgreep van een portier van een auto (Renault Scenic, [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die handgreep in brand te steken;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring.

Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht:
1.
primair
hij 15 juni 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht aan een houten schutting en/of een houten schuur (aan de [adres 2] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een houten schutting en/of een houten schuur, ten gevolge waarvan houten schuttingen en een houten schuur geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor overige (houten) schuttingen en woningen, te duchten was
2.
primair
hij op 14 juni 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht aan een op een aan [adres 3] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande auto (blauwe Renault Scenic, [kenteken] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een handgreep (van het rechter voorportier), ten gevolge waarvan die handgreep, geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid gelegen auto's te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen. De verdachte heeft brand gesticht aan een schutting en een tuinhuisje van een woning. Het tuinhuisje is daarbij volledig in vlammen opgegaan en er is ook schade ontstaan aan diverse goederen van omliggende percelen. De brand woedde op een gegeven moment zo hevig dat de vlammen wel zeven meter hoog waren. De omstanders waren bang dat de vlammen zouden overslaan naar de woningen. De politie heeft de sfeer onder de omstanders als paniekerig omschreven. Ook heeft de verdachte brand gesticht aan de handgreep van een auto. Het was naar eigen zeggen de bedoeling van de verdachte om de gehele auto in brand te steken. Hij heeft lange tijd ontkend de branden te hebben gesticht. Naar eigen zeggen was hij vroegtijdig bij de branden aanwezig omdat hij persfotograaf was en aan journalistiek deed, waarbij hij de meldingen via het alarmeringssysteem P2000 zou hebben gekregen. Hij maakte foto’s van deze incidenten en wilde deze proberen te verkopen aan regionale nieuwsprogramma’s. Ter terechtzitting heeft de verdachte naar de idee van ‘eerlijkheid duurt het langst’ uiteindelijk de beide brandstichtingen bekend.
Dat de verdachte zover is gegaan dat hij zelf brand heeft gesticht om de hulpdiensten maar in actie te kunnen zien komen en daarbij een gevaar in het leven heeft geroepen voor brand aan woningen, acht de rechtbank buitengewoon zorgwekkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op (1) het rapport van psychologisch onderzoek van 9 december 2013 en (2) het rapport van psychiatrisch onderzoek van 28 november 2013. Uit beide genoemde rapporten komt naar voren dat er bij betrokkene sprake van een dubbele ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, van het gecombineerde type, en van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-NOS). Zowel de psycholoog als de psychiater komen tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid bij de verdachte. De psycholoog noemt in het rapport (1) als factoren die de kans op recidive vergroten: impulsiviteit en het zoeken naar riskante situaties voortkomende uit verdachtes ADHD en het obsessieve, dwangmatige karakter van zijn hobby (de rechtbank begrijpt: het fotograferen van incidenten en hulpdiensten) vanuit zijn PDD-NOS. De psycholoog ziet daarbij ook een rol van de, door zijn mindere mogelijkheid tot empathie, vertraagde gewetensontwikkeling. De psychiater noemt in het rapport (2) eveneens de moeite met impulscontrole vanuit de ADHD en de fascinatie voor incidenten en hulpdiensten, passend bij de PDD-NOS, als factoren die de kans op recidive vergroten en beoordeelt het recidiverisico als matig verhoogd. De psycholoog en psychiater komen beiden tot het advies om een ambulante behandeling in de forensisch psychiatrische kliniek van het Palmhuis als bijzondere voorwaarde op te leggen naast reclasseringstoezicht door de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op meerdere stukken van de Raad voor de Kinderbescherming die in het kader van de voorlopige hechtenis van verdachte zijn verschenen en noemt met name het (3) rapport van 13 februari 2014, waarin de Raad voor de Kinderbescherming een strafadvies formuleert, inhoudende een deels (on)voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, met als bijzondere voorwaarde zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt behandeling of begeleiding door het Palmhuis (of een andere instantie).
Ter terechtzitting heeft de deskundige namens de jeugdreclassering naar voren gebracht dat in overleg met de ouders is gekozen voor een ambulante behandeling van GGZ-Delfland in plaats van het Palmhuis.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapporten (1 en 2) over en maakt deze tot de hare en zal de gegeven adviezen met betrekking tot de ambulante behandeling (1, 2 en 3) opvolgen, met dien verstande dat de ambulante behandeling zal worden uitgevoerd door GGZ-Delfland.
De rechtbank houdt ten slotte rekening met het feit dat de verdachte, blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de voorwaardelijk straf, waaraan de bijzondere voorwaarde van behandeling wordt verbonden, een jeugddetentie dient te zijn. Het vastzitten in het kader van de voorlopige hechtenis heeft immers indruk op de verdachte gemaakt en om die reden biedt een voorwaardelijke jeugddetentie naar het oordeel van de rechtbank de beste waarborg om behandeling in al zijn facetten veilig te stellen en om te voorkomen dat de verdachte weer strafbare feiten pleegt. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf een passende reactie vormt.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging ten voordele van verdachte rekening mee dat hij de schorsingsvoorwaarden, waar hij zich gedurende een jaar aan moest houden, goed heeft nageleefd en dat hij zijn oorspronkelijke hobby blijkbaar heeft afgezworen en zich volledig heeft toegelegd op andere soorten fotografie.

Inbeslaggenomen voorwerpen.

Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 (Nivea deodorant) genummerde voorwerp.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 en 3 (aanstekers) genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar,
aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten zijn begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De artikelen:
33, 33a, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77p,77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1 en 2 primair
opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd

verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot

jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) weken;

bepaalt dat die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt ambulante behandeling bij GGZ Delfland;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
60 (ZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 (DERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook in het geval hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van het beslag
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1 (Nivea deodorant) genummerde voorwerp.
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 2 en 3 (aanstekers) genummerde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, kinderrechter, voorzitter,
mr. C. Fetter, kinderrechter,
en mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2014.