In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee brandstichtingen. De verdachte, geboren in 1997, heeft brand gesticht aan een houten schutting en een tuinhuisje, evenals aan de handgreep van een auto. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij aanwezig was bij de branden omdat hij als persfotograaf werkte en foto’s wilde maken om deze te verkopen aan regionale nieuwsprogramma’s. De officier van justitie eiste een werkstraf van 60 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, met bijzondere voorwaarden voor jeugdreclassering en ambulante behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken en een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische en psychiatrische rapporten die een verminderde toerekeningsvatbaarheid bij de verdachte aantoonden, alsook met zijn eerdere goede gedrag tijdens de schorsingsvoorwaarden. De rechtbank heeft besloten dat de ambulante behandeling zal plaatsvinden bij GGZ Delfland.
De rechtbank heeft ook de teruggave van een Nivea deodorant aan de verdachte gelast en de verbeurdverklaring van twee aanstekers die bij de brandstichtingen zijn gebruikt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in jeugdstrafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.