ECLI:NL:RBDHA:2014:973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_28253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek op grond van medische ongeschiktheid van eiseres 2

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres 2, vanwege medische omstandigheden, niet persoonlijk kon worden gehoord. Eiseres 1, de moeder van eiseres 2, heeft samen met haar andere kinderen een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvragen werden afgewezen door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. Eiseres 2 had medische problemen die haar ongeschikt maakten voor een persoonlijk onderhoud, wat leidde tot de vraag of de autoriteiten van het horen konden afzien. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat eiseres 2 niet gehoord kon worden, gezien de blijvende aard van haar medische situatie. De rechtbank verwees naar artikel 14 van de richtlijn 2013/32/EU, waarin staat dat in dergelijke gevallen van blijvende ongeschiktheid van de verzoeker, de autoriteit kan afzien van een persoonlijk onderhoud. De rechtbank concludeerde dat de minister redelijke inspanningen had verricht om eiseres 2 de kans te bieden om informatie te verstrekken, door eiseres 1 de gelegenheid te geven namens haar dochter te verklaren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/28251 en 13/28253

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres 1], [eiseres 2] en [eiseres 3], gezamenlijk te noemen eisers, V-nummers [V-nummer 1], [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Naarendorp).

Procesverloop

Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [datum] 1974, [datum] 1995 en [datum] 2000 en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Zij verblijven sedert 18 mei 2013 als vreemdeling in Nederland. Op 4 oktober 2013 hebben zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluiten van 1 november 2013 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brieven van 4 november 2013 hebben eisers tegen deze besluiten een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 17 januari 2014. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig P. Hanifi Moghaddam, tolk Farsi.

Overwegingen

1
Inmiddels is in werking getreden Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 604/2013). Ingevolge artikel 49 van Vo 604/2013 is deze verordening vanaf 1 januari 2014 van toepassing op elk verzoek tot overname of terugname, ongeacht de datum waarop het verzoek is ingediend. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat voor 1 januari 2014 is ingediend wordt bepaald volgens de in Vo 343/2003 vastgestelde criteria. In dit geval is het asielverzoek ingediend voor 1 januari 2014.
2
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 343/2003).
3
Eisers betogen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiseres 2 niet te horen over de voorgenomen overdracht. Eiseres 2 is meerderjarig en had derhalve zelfstandig gehoord moeten worden. De moeder (eiseres 1) is niet in staat om namens haar dochter (eiseres 2) te verklaren. Het feit dat eiseres 2 wegens medische redenen niet gehoord kan worden, maakt niet dat verweerder van het horen had mogen afzien. Eiseres 2 dient te worden overgeplaatst naar een asielzoekerscentrum in afwachting van het moment waarop zij gehoord kan worden. Verweerder had zonder het horen van eiseres 2 niet mogen beslissen op haar asielverzoek. Dat op het asielverzoek van eisers de Dublinverordening van toepassing is, maakt dat niet anders.
4
De rechtbank overweegt het volgende.
Eiseres 1 is op 5 juli 2013 in AC Ter Apel gehoord door een buitengewoon opsporingsambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen. Blijkens het van dit gehoor opgemaakt proces-verbaal heeft eiseres 1 verklaard graag met de overige in de hoorkamer drie aanwezige familieleden één gezamenlijke verklaring af te willen leggen. Op 26 juli 2013 is eiseres 2 uitgenodigd voor een onderzoek door Medifirst. Eiseres 2 is aldaar niet verschenen. Bij brief van 1 augustus 2013 is namens eisers aangevoerd dat eiseres 2 de uitnodiging om bij Medifirst te verschijnen op 26 juli 2013 niet heeft ontvangen. Voorts is aangegeven dat eiseres 2 gezien haar medische situatie niet in staat is om gehoord te worden.
Op 3 september 2013 is opnieuw een afspraak voor eiseres 2 gemaakt bij Medifirst. Uit het medisch onderzoek is naar voren gekomen dat bij eiseres 2 sprake is van een zodanige psychiatrische problematiek dat zij niet gehoord kan worden. Het is soms wel mogelijk om over dagelijkse dingetjes te spreken, maar zodra het gesprek ook maar neigt te gaan in de richting van het ene onderwerp dat voor haar moeilijk ligt, klapt ze volledig dicht en geeft geen enkel antwoord meer. Er heeft behandeling plaatsgevonden, onder meer in de vorm van een ziekenhuisopname, maar dit heeft geen verbetering opgeleverd. Er is niet te verwachten dat zij op een redelijk afzienbare termijn gehoord zal kunnen worden.
Op 4 oktober 2013 hebben eisers een asielverzoek ingediend. Dezelfde dag is eiseres 1 gehoord over de voorgenomen overdracht naar Oostenrijk.
Uit het verslag van het gehoor blijkt dat eiseres 1 is medegedeeld dat is vastgesteld dat eiseres 2 niet gehoord kan worden. De ambtenaar eerste gehoor heeft eiseres 2 daarom in de wachtruimte alleen haar aanvraagformulieren laten ondertekenen. Eiseres 1 heeft instemmend gereageerd op de vraag om daar waar nodig ook voor eiseres 2 te verklaren.
In de correcties en aanvullingen op dit gehoor van 7 oktober 2013 is niet aangegeven dat deze weergave onjuist is. Verweerder heeft in zijn zienswijze van 8 oktober 2013 zijn voornemen tot afwijzing van eisers aanvragen kenbaar gemaakt. Op 9 oktober 2013 is namens eisers een zienswijze ingediend. Hierin wordt aangegeven dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door af te zien van het horen van eiseres 2.
Gelet op het voorgaande en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres 2 wegens medische problematiek niet kan worden gehoord in haar asielprocedure. Ook uit de door gemachtigde in beroep overgelegde brieven van het gezondheidscentrum Sibelius van 7 januari 2014 en 15 januari 2014 wordt vermeld dat eiseres 2 niet praat en alleen antwoord geeft op banale niet bedreigende vragen. Zij wordt doorverwezen naar het psychotraumacentrum van de Reinier van Arkelgroep.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verweerder onder deze omstandigheden had mogen afzien van het horen van eiseres 2. Voor de beantwoording van deze vraag wijst de rechtbank op artikel 14 van de richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), (richtlijn 2013/32/EU).
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de richtlijn 2013/32/EU stelt de beslissingsautoriteit, alvorens een beslissing te nemen, de verzoeker in de gelegenheid stelt persoonlijk gehoord te worden over zijn verzoek om internationale bescherming door een daartoe naar nationaal recht bevoegde persoon.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van richtlijn 2013/32/EU kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van het verzoek indien:
(...)
b. de beslissingsautoriteit van oordeel is dat verzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Bij twijfel raadpleegt de beslissingsautoriteit een medisch beroepsbeoefenaar om na te gaan of de toestand die de verzoeker ongeschikt of niet in staat maakt om te worden gehoord tijdelijk of van aanhoudende aard is.
Indien geen persoonlijk onderhoud plaatsvindt overeenkomstig b. of, indien van toepassing, geen onderhoud met de ten laste komende persoon plaatsvond, worden er redelijke inspanningen gedaan om de verzoeker of de persoon die te zijnen laste komt de kans te bieden nadere informatie te verstrekken.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van richtlijn 2013/32/EU belet het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden in overeenstemming met dit artikel de beslissingsautoriteit niet een beslissing over een verzoek om internationale bescherming te nemen. Ingevolge artikel 14, vierde lid, van richtlijn 2013/32/EU heeft het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 14, tweede lid onder b, van de richtlijn 2013/32/EU geen negatieve invloed op de beslissing van de beslissingsautoriteit.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door af te zien van het horen van eiseres 2. Op grond van alle feiten en omstandigheden, in het bijzonder het rapport van Medifirst van 3 september 2013, heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat eiseres 2 niet persoonlijk kan worden gehoord als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Uit het rapport van Medifirst heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat deze omstandigheid van aanhoudende aard is. Ingevolge artikel 14, lid 2, van de richtlijn 2013/32/EU kan in een dergelijk geval worden afgezien van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van het verzoek. Verweerder heeft voorts redelijke inspanningen verricht eiseres 2 de kans te bieden nadere informatie te verstrekken door eiseres 1 in de gelegenheid te stellen namens haar dochter te verklaren. Voorts wijst de rechtbank erop dat namens eiseres 2 een zienswijze is ingediend. Gelet op het derde lid van artikel 14 van de richtlijn 2013/32 belet de omstandigheid dat eiseres niet kan worden gehoord, anders dan eiseres heeft betoogd, verweerder niet een beslissing te nemen op haar asielverzoek.
5
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
6
Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van drs. F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).