ECLI:NL:RBDHA:2014:9480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
09-818064-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en verblijf als vreemdeling in Nederland

De rechtbank Den Haag heeft op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 april 2014 in Leiden werd aangetroffen terwijl hij als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef. De verdachte, geboren in 1960, had geen bekende woon- of verblijfplaats en was eerder op 12 januari 2005 ongewenst verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 4 juli 2014 heeft de officier van justitie, mr. C.M. Offers, de vordering ingediend, terwijl de raadsman van de verdachte, mr. R. Koelman, zijn standpunt naar voren bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring en dat hij niet heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. De verdediging voerde aan dat de verdachte alle mogelijke inspanningen heeft geleverd om terug te keren naar Libanon, maar de rechtbank verwierp dit beroep op overmacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had aangetoond dat zijn medische situatie een vertrek belemmerde en dat hij niet had meegewerkt aan de identificatieprocessen die nodig waren voor zijn terugkeer.

De rechtbank verklaarde het feit wettig en overtuigend bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, omdat de stappen van de terugkeerprocedure niet volledig waren doorlopen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verblijf in Nederland terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard, en dat dit de wetgeving en het overheidsbeleid frustreerde. De rechtbank legde de verdachte een proeftijd van twee jaar op, waarin hij zich niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/818064-14
Datum uitspraak: 18 juli 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 juli 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R. Koelman, advocaat te Leiderdorp, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2014 te Leiden, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 25 maart 2014 werd een verzoek gedaan door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) om een controle uit te voeren op het adres Hoflaan 247 te Leiden. Op 17 april 2014 is de controle uitgevoerd en in de woning werd verdachte aangetroffen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 21 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ3930) met betrekking tot de maximale geldigheidsduur van een ongewenstverklaring dan wel inreisverbod geoordeeld dat de termijn van vijf jaren eerst gaat lopen op het moment dat een ongewenst verklaarde vreemdeling Nederland heeft verlaten. Wanneer een persoon langer dan vijf jaar Nederland heeft verlaten kan geen straf worden opgelegd. De ongewenstverklaring van verdachte heeft zijn geldigheid nog niet verloren, omdat verdachte niet langer dan vijf jaar uit Nederland is weggeweest. De officier van justitie verwijst naar twee arresten van het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2014:1150 en ECLI:NL:GHAMS:2013:4504).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Verdachte wordt op 17 april 2014 aangehouden in Leiden. [2] Na raadpleging van het Politie Suite Handhaving Vreemdelingen bleek dat verdachte hierin voorkomt met vreemdelingennummer […]. [3] Verdachte is op 12 januari 2005 ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet. [4] Deze beschikking is op 19 januari 2005 aan verdachte in persoon uitgereikt. [5]
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 17 april 2014 te Leiden als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

4.De strafbaarheid van het feit

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is van overmacht. Verdachte heeft nooit meegewerkt aan uitzetting. Hij blijft beweren Palestijns te zijn, maar de Palestijnse autoriteiten zeggen dat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten bestaan. Bovendien heeft verdachte inmiddels documenten overgelegd die de Syrische nationaliteit suggereren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep op overmacht gedaan aan de zijde van verdachte, omdat hij alle mogelijke inspanning heeft geleverd om terug te keren naar Libanon. Daarnaast staat de medische situatie van verdachte in de weg aan een vertrek naar het buitenland. De raadsman verzoek verdachte dan ook te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op overmacht en overweegt hiertoe het volgende.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte aangeeft een Palestijn uit Libanon te zijn. De Palestijnse vertegenwoordiging heeft echter aangegeven dat verdachte niet bekend is bij de autoriteiten in Ramallah, niet bij de Palestijnse ambassade in Libanon en niet in Gaza. Op basis van de uitkomst van een taalanalyse, die zijn spraak eenduidig heeft herleid tot een spraakgebied in Egypte, is hij in 2005 gepresenteerd bij de Diplomatieke Vertegenwoordiging van Egypte. Deze heeft aangegeven dat hij niet uit Egypte komt. In 2006 is een aanvraag voor een Laissez Passer ingediend bij de Diplomatieke Vertegenwoordiging van Libanon, welke aanvraag niet in behandeling is genomen vanwege onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte heeft telkens geweigerd mee te werken aan een presentatie bij een ander land. In 2008 heeft verdachte geweigerd medewerking te verlenen aan de afname van vingerafdrukken en foto’s ten behoeve van een Laissez Passer aanvraag. Verdachte heeft geen stukken aangeleverd om zijn identiteit aan te tonen. Op 18 februari 2014 heeft verdachte evenwel een rijbewijs overgelegd, op naam van [naam], geboren [jaar] te [geboorteplaats]en blijkens een zich in het dossier bevindende mailwisseling heeft verdachte inmiddels tevens digitaal een perskaart en een kopie van het Syrische paspoort van zijn moeder overgelegd. De DT&V onderzoekt momenteel of op basis van deze documenten een Laisser Passer kan worden verkregen van de Syrische autoriteiten.
Dat verdachte direct zijn volledige medewerking heeft verleend en dat hij niet weg kon uit Nederland is dan ook niet gebleken. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische toestand in de weg staat aan een vertrek.
Nu ook overigens geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het feit strafbaar.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van verdachte

Met een beroep op dezelfde omstandigheden als hiervoor onder 4 genoemd is een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Om dezelfde redenen als hiervoor onder 4.3 genoemd wordt dit verweer verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van
3 maanden wordt opgelegd.
De terugkeerprocedure is in deze zaak toegepast, derhalve kan aan verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd, aldus de officier van justitie. Er kan niet bij iedere nieuwe informatie worden verwacht dat opnieuw de hele terugkeerprocedure wordt doorlopen. De Nederlandse autoriteiten hebben gedaan wat gedaan kon worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet alle stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 197 Sr door in Nederland te verblijven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en het hem dus niet was toegestaan in Nederland te verblijven. Verdachte heeft hiermee de wetgeving en het overheidsbeleid met betrekking tot ongewenst verklaarde vreemdelingen, beide ingesteld ter bescherming van de openbare orde, willens en wetens gefrustreerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 4 juni 2014 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat hij al meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van hetzelfde feit.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. De rechtbank overweegt evenwel het volgende.
Uit de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn volgt, aldus het Hof van Justitie van de Europese Unie daarover in zijn arrest van 6 december 2011, C-329/11 (Achughbabian, LJN: BU8581), dat de Terugkeerrichtlijn zich er niet tegen verzet dat op grond van artikel 197 Sr een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, eerste lid, van de richtlijn op wie de bij die richtlijn voorziene terugkeerprocedure is toegepast en die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft.
Uit een aanvullend sfeer proces-verbaal van 4 juli 2014 blijkt dat momenteel de mogelijkheden worden onderzocht voor een volgende Laissez Passer aanvraag gelet op het inmiddels overgelegde rijbewijs. Het feit dat deze mogelijkheden momenteel nog worden onderzocht impliceert dat de stappen van de procedure zoals verwoord in de hierboven genoemde Terugkeerrichtlijn niet volledig zijn doorlopen. Derhalve behoort het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet tot de mogelijkheden.
Het Hof Den Haag heeft in zijn arrest van 24 juni 2014 om dezelfde redenen geoordeeld dat de stappen van de in de Terugkeerrichtlijn vereiste procedure niet volledig waren doorlopen en heeft om die reden in die zaak van verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 197 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde: zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter,
mrs. A.P. Pereira Horta en D.M. Thierry, rechters
in tegenwoordigheid van mr. F.E. van der Does, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1609-2014050003, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 49).
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 8 t/m 10.
3.Proces –verbaal relaas, p. 4.
4.Beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst inzake ongewenst vreemdeling verklaring op grond van de Vreemdelingenwet inzake [verdachte], p. 20 t/m 25.
5.Uitreikingsblad behorende bij de beschikking, p. 26.