ECLI:NL:RBDHA:2014:9480
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring en verblijf als vreemdeling in Nederland
De rechtbank Den Haag heeft op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 april 2014 in Leiden werd aangetroffen terwijl hij als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef. De verdachte, geboren in 1960, had geen bekende woon- of verblijfplaats en was eerder op 12 januari 2005 ongewenst verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 4 juli 2014 heeft de officier van justitie, mr. C.M. Offers, de vordering ingediend, terwijl de raadsman van de verdachte, mr. R. Koelman, zijn standpunt naar voren bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring en dat hij niet heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. De verdediging voerde aan dat de verdachte alle mogelijke inspanningen heeft geleverd om terug te keren naar Libanon, maar de rechtbank verwierp dit beroep op overmacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had aangetoond dat zijn medische situatie een vertrek belemmerde en dat hij niet had meegewerkt aan de identificatieprocessen die nodig waren voor zijn terugkeer.
De rechtbank verklaarde het feit wettig en overtuigend bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, omdat de stappen van de terugkeerprocedure niet volledig waren doorlopen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verblijf in Nederland terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard, en dat dit de wetgeving en het overheidsbeleid frustreerde. De rechtbank legde de verdachte een proeftijd van twee jaar op, waarin hij zich niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit.