In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eiseres had op 28 januari 2013 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Gouda op 18 maart 2013 werd afgewezen. Het college had twijfels over de juistheid van de opgegeven woonsituatie van eiseres, wat leidde tot een huisbezoek op 14 maart 2013. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 28 februari 2014. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 24 juni 2014 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het college onzorgvuldig was, omdat het huisbezoek en de daaruit voortvloeiende bewijsvoering niet aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden. De verklaringen van jonge kinderen, die buiten de aanwezigheid van hun ouders waren gehoord, werden als ontoelaatbaar beschouwd, waardoor deze geen waarde konden hebben in de beoordeling van de zaak.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal van de uitspraak bijstand aan eiseres moet toekennen met terugwerkende kracht tot 27 november 2012. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.948,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.