In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om toestemming te verhuizen met haar minderjarige kinderen naar Engeland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.F. Braun, verzocht de rechtbank om toestemming te verlenen voor deze verhuizing, nu de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Reichmann, zijn toestemming weigerde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en pleitnotities, en heeft op 30 juni 2014 een zitting gehouden waarbij beide partijen aanwezig waren.
Tijdens de zitting is de mogelijkheid van cross-border mediation besproken, en partijen hebben een spiegelovereenkomst ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg voor de kinderen, afhankelijk van de uitkomst van de procedure. De moeder heeft aangevoerd dat zij in Engeland betere carrièremogelijkheden ziet en dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar welzijn en dat van de kinderen. De vader heeft echter betwist dat de moeder in Nederland geen netwerk heeft en heeft zijn bezorgdheid geuit over de gevolgen van de verhuizing voor de contacten met de kinderen.
De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de moeder een sterke wens heeft om naar Engeland te verhuizen, niet is aangetoond dat de huidige situatie in Nederland schadelijk is voor de kinderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de vader en de minderjarigen zwaarder wegen dan de wens van de moeder om te verhuizen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de afspraken in de spiegelovereenkomst niet opgenomen in de beschikking, maar wel uitvoerbaar verklaard. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen en de noodzaak tot een goede omgang tussen hen en de vader.