1.Het wettelijk kader, zoals dat ten tijde van belang gold, luidt als volgt.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van de Kaderwet VWS-subsidies kan de minister subsidies verstrekken voor activiteiten op het terrein van de gezondheidszorg.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van die wet kunnen, onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van de minister de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche (hierna: de Regeling) stelt de minister jaarlijks een plan voor de maximale instroom voor zorgopleidingen met en zonder vooropleiding vast, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar zorgopleiding en opleidingsinrichting. Ten behoeve van het plan stelt de minister het College Beroepen en Opleidingen Gezondheidszorg (CBOG) in de gelegenheid om een toewijzingsvoorstel met inachtneming van het gestelde in het tweede lid op te stellen.
Ingevolge het derde lid wordt de doorstroom per zorgopleiding en opleidingsinrichting door de minister bepaald conform het aantal opleidingsplaatsen dat op basis van de op uiterlijk 31 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar juist en volledig ingediende opleidingsschema’s van de assistenten in opleiding is opgenomen in een door de minister geaccepteerd opleidingsregister van de in bijlage 2 genoemde registratiecommissies.
Ingevolge het vierde lid worden instellingssubsidies uitsluitend verstrekt aan instellingen voor medisch specialistische zorg zijnde:
a. algemene ziekenhuizen, academische ziekenhuizen en instellingen voor revalidatie;
b. GGZ-instellingen, radiotherapeutische centra, centra voor longziekten en tuberculose, epilepsiecentra, laboratoria voor pathologie, medische microbiologie of klinische chemie en audiologische centra; en
c. andere door de Minister aan te wijzen instellingen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling kan de minister op aanvraag van het bevoegd gezag van de opleidingsinrichting een instellingssubsidie verstrekken voor de instroom bij zorgopleidingen met en zonder vooropleiding en de doorstroom.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling wordt de aanvraag, genoemd in artikel 3, eerste lid, voor de instroom bij zorgopleidingen met en zonder vooropleiding getoetst aan het plan, genoemd in artikel 2, eerste lid.
Ingevolge het tweede lid geeft de minister een beschikking op een aanvraag van de instellingssubsidie voor de opleidingsplaatsen ten behoeve van de instroom bij zorgopleidingen met en zonder vooropleiding en de doorstroom binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid wijzigt de minister de subsidieverlening bij zorgopleidingen met vooropleiding uiterlijk 13 weken na 1 mei en uiterlijk 8 weken na 31 oktober van het subsidiejaar met betrekking tot de instroom, die op basis van de op uiterlijk 1 mei of 31 oktober van het subsidiejaar juist en volledig ingediende opleidingsschema’s van de instromende assistenten in opleiding is opgenomen in een door de minister geaccepteerde opleidingsregister van de in bijlage 2 genoemde registratiecommissies met inachtneming van het volgende:
a. subsidie wordt slechts verleend voor het aantal maanden dat de assistent, blijkens het opleidingsschema, de opleiding volgt bij een opleidingsinrichting en
b. indien het opleidingsschema later is ingediend dan de zorgopleiding is aangevangen, dan wordt bij het bepalen van de omvang van de subsidie de datum dat het opleidingsschema is opgenomen in het door de minister geaccepteerde opleidingsregister van de bij de in de bijlage 2 genoemde registratiecommissies als aanvangsdatum van de zorgopleiding gehanteerd.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling wordt de instellingssubsidie vastgesteld op grond van:
a. het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, voor zo ver het aantal opleidingsplaatsen waarvoor de instellingssubsidie is verleend niet is overschreden, tenzij de overschrijding een gevolg is van de vervanging van een assistent in opleiding met wie in het subsidiejaar of het daaraan voorafgaande jaar een dienstverband of arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid is beëindigd;
b. het aantal assistenten in opleiding dat in het jaar waarvoor subsidie wordt verstrekt met de zorgopleiding is aangevangen, voor zover het aantal waarvoor de subsidie is verleend niet is overschreden, tenzij de overschrijding een gevolg is van de vervanging van een assistent in opleiding met wie in het subsidiejaar of het daaraan voorafgaande jaar een dienstverband of arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid is beëindigd.
Het door verweerder gehanteerde Mutatiebeleid Opleidingsfonds (hierna: mutatiebeleid), luidt voor zover thans van belang, als volgt.
§ 1. Inleiding
In de praktijk is gebleken dat strikte toepassing van de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e en 2e tranche tot gevolg heeft dat mutaties die plaatsvinden na 31 oktober voorafgaand aan het subsidiejaar veelal niet mogelijk zijn. Voor VWS is het echter van belang dat er per zorgopleiding voldoende specialisten worden opgeleid. Ter versoepeling van de uitvoering van de Subsidieregeling heeft VWS al eerder haar gedragslijn met betrekking tot mogelijke mutaties na 31 oktober op de website van het opleidingsfonds geplaatst. Onderhavige gedragslijn vormt een verduidelijking van en wijziging op de eerdere gedragslijn, waarbij tevens een aantal situaties voor mogelijke mutaties zijn toegevoegd. Het gaat hierbij om de toevoeging van mutaties bij een langdurig zieke assistent in opleiding en verlenging van de opleidingsduur vanwege opleidingsinhoudelijke redenen. In paragraaf twee zal eerst de reikwijdte van de gedragslijn uiteen worden gezet. Vervolgens zal in de paragrafen drie tot en met negen telkens een situatie omschreven worden die plaats kan vinden met daarbij de eisen waaraan voldaan moet worden om als toegestane mutatie voor het opleidingsfonds aangemerkt te worden.