ECLI:NL:RBDHA:2014:9221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van ziekengeld op de werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] BV en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft het verhaal van ziekengeld op de werkgever, omdat deze onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht ten aanzien van een ex-werkneemster, [A]. De rechtbank oordeelt dat de werkgever, eiseres, niet heeft voldaan aan haar wettelijke re-integratieverplichtingen. De werkneemster was sinds 28 maart 2012 arbeidsongeschikt en heeft zich op 4 oktober 2010 bij eiseres in dienst gesteld. Na een periode van ziekte en re-integratie, waarbij de werkneemster op 18 juli 2012 beter is gemeld, heeft de rechtbank vastgesteld dat deze betermelding niet op medische gronden was onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de werkneemster doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven en dat de werkgever onvoldoende inspanningen heeft geleverd om haar te re-integreren. De rechtbank volgt de rapportages van de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts, die bevestigen dat de werkneemster niet volledig hersteld was en dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever tekortschoten. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv om het ziekengeld te verhalen op de werkgever. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers in het kader van re-integratie en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/245

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres] BV., te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.A.H. van Egmond),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Turnhout).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht ten aanzien van haar ex-werkneemster [A] en dat daarom aan haar een loonsanctie wordt opgelegd in de vorm van verhaal van ziekengeld krachtens de Ziektewet (ZW) ten bedrage van € 7.605,35.
Bij besluit van 28 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
1.
Eiseres handelt en adviseert in beleggingen. Op 4 oktober 2010 is [A] (de werkneemster) bij eiseres in dienst getreden op basis van een arbeidsovereen-komst voor bepaalde tijd als financieel adviseur. De werkneemster heeft zich op 28 maart 2012 ziek gemeld wegens psychische klachten. De bedrijfsarts heeft op 25 mei 2012 bepaald dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is en dat zij per 4 juni 2012 dient te starten met aangepast (eigen) werk gedurende drie dagen in de week 2 uur per dag, wekelijks dan wel om de week uit te breiden met 2 uur. Voorts is werkneemster op 10 juli 2012 bij de bedrijfsarts op spreekuur gezien. De bedrijfsarts geeft in de rapportage aan dat werkneemster nog immer 100% arbeidsongeschikt is en adviseert de huidige stand van de re-integratie, inmiddels uitgebreid tot 12 uur per week op basis van arbeidstherapie, te handhaven.
1.2
Eiseres en werkneemster zijn bij een beëindigingsovereenkomst overeengekomen dat eiseres per 18 juli 2012 volledig hersteld wordt gemeld, dat zij tot de datum einde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt vrijgesteld van werkzaamheden en dat aan eiseres een geldelijke vergoeding wordt betaald.
1.3
Op 14 september 2012 heeft de werkneemster zich wederom ziek gemeld. Op 3 oktober 2012 is aan het dienstverband tussen eiseres en de werkneemster een einde gekomen wegens het aflopen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Aansluitend aan het einde van het dienstverband is aan de werkneemster met ingang van 4 oktober 2012 een uitkering ingevolge de ZW toegekend.
1.4
In het kader van de toekenning van de ZW-uitkering aan de werkneemster heeft de re-integratiebegeleider telefonisch de ziekmelding geïnventariseerd. Uit de rapportage probleemverkenning blijkt dat er op 5 oktober 2013 een telefoongesprek is gevoerd met de werkneemster, waarin werkneemster, onder meer, aangeeft dat zij in april is uitgevallen met spanningsklachten die thans duiden op een burnout. Voorts geeft zij aan dat zij in juli bij haar voormalige werkgever is gaan re-integreren “er is toen een voorstel gedaan dat zij niet meer hoefde te komen en toen hebben zij haar beter gemeld”, aldus de rapportage.
Vervolgens is werkneemster uitgenodigd voor het spreekuur en op 29 november 2012 en 14 februari 2013 en is zij gezien door de verzekeringsarts J.M. Mathey-Groeneveld, die bij de werkneemster psychische surmenage heeft geconstateerd met angst- en paniekaanvallen. In de rapportage van 14 februari 2013 is ten aanzien van de vraag per welke datum werkneemster arbeidsongeschikt is, opgenomen: “m.i. heeft bij de werkgever geen volledige herstel plaatsgevonden. Er is een regeling met haar getroffen, uiteindelijk ging zij ziek uit dienst. De eerste ao-dag is m.i. 28-03-2012 zoals op de gegevens van de arbodienst staat vermeld.”
1.5
De arbeidsdeskundige E. van Wichen heeft onderzoek gedaan, vastgelegd in het arbeidskundig onderzoeksverslag van 15 mei 2013. Bij dit onderzoek is dossierstudie verricht, contact opgenomen met eiseres en werkneemster en op 13 mei 2013 overleg gevoerd met de verzekeringsarts J.M. Mathey-Groeneveld. De arbeidsdeskundige geeft in zijn rapportage aan dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. Volgens de arbeidsdeskundige is de belastbaarheid van de werkneemster vastgesteld door de Uwv-verzekeringsarts, die evenals de bedrijfsarts van mening is dat de werkneemster vanaf 28 maart 2012 tot einde dienstverband doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. De arbeidsdeskundige is vervolgens tot de conclusie gekomen dat in de periode van 13 weken lopend van 4 juli 2012 tot 3 oktober 2012 stagnatie is opgetreden in de re-integratie van de werkneemster, terwijl de werkneemster geschikt was voor passend werk dat tijdscontingent opgebouwd had kunnen worden. De arbeidsdeskundige meent dat eiseres voor deze tekortkoming geen deugdelijke grond heeft.
1.6
Naar aanleiding van het door eiseres ingediende bezwaar heeft op 8 november 2013 arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) R. Stroband een rapportage uitgebracht. De arbeidsdeskundige b&b heeft dossierstudie verricht en overleg gevoerd met de verzekeringsarts b&b J.G. van Kranen en komt in zijn rapportage tot de volgende beoordeling. “De herstelmelding is ten onrechte gedaan, bij de hierboven vermelde bezwaargronden heb ik vermeld dat er geen sprake is geweest van herstel, niet op medische gronden. Er was nog een opbouw op arbeidstherapeutische basis gaande. Daarom levert deze bezwaargrond geen deugdelijke grond voor de werkgever op”.
2.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, na heroverweging, de door het Uwv toegekende ZW-uitkering over een periode van dertien weken lopend van 3 oktober 2012 tot en met 2 januari 2013 op eiseres verhaald. Hieraan legt verweerder, onder verwijzing naar de arbeidskundige rapportage b&b van 8 november 2013, ten grondslag dat eiseres zonder deugdelijke grond, onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht ten aanzien van haar werkneemster.
3.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat sprake was van een betermelding op 18 juli 2012 door de werkneemster waarmee de eerste ziekteperiode vanaf 28 maart 2012 eindigde. Met haar ziekmelding op 14 september 2012 is een tweede ziekteperiode aangevangen die los van de eerste ziekteperiode moet worden gezien. Eiseres concludeert hieruit dat zij niet meer hoefde toe te komen aan re-integratie van de werkneemster nu haar daarvoor vanaf 14 september 2012 tot aan de datum van het einde dienstverband per 3 oktober 2012 onvoldoende tijd restte. Op haar rustte daarom, ook voor de periode na 3 oktober 2012, geen wettelijke re-integratieverplichting.
Eiseres meent voorts dat de werkneemster zich uit eigen beweging op 18 juli 2012 heeft beter gemeld en dat het Uwv geen enkel bewijs aandraagt voor de stelling dat de betermelding van de werkneemster ten onrechte heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij met de werkneemster een beëindigingsovereenkomst heeft gesloten waarin de betermelding is vastgelegd en onder meer is bepaald dat de werkneemster tot aan het einde van het dienstverband is vrijgesteld van arbeid. Eiseres is ten slotte van mening dat zij met de loonsanctie zeer zwaar en disproportioneel wordt gestraft.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Artikel 7:658a, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt als volgt:
1. De werkgever bevordert ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 629, artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
2. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in lid 1, is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten.
4.2
Artikel 39a, eerste lid, van de ZW bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het Uwv op die werkgever het ziekengeld verhaalt, dat zal worden betaald over een door het Uwv vast te stellen tijdvak. Dit tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschikt-heid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak bedraagt ten hoogste 52 weken. Indien binnen het door het Uwv vastgestelde tijdvak een periode van ongeschiktheid tot werken gedurende een periode van vier weken of meer wordt onderbroken door geschiktheid tot werken, wordt het ziekengeld over de periode van ongeschiktheid tot werken die is gelegen na die vier weken of meer weken, niet verhaald op de werkgever bedoeld in de eerste zin. Het Uwv stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het in de tweede zin bedoelde tijdvak. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
4.3
In het Besluit verhaal ziekengeld zijn nadere regels gesteld met betrekking tot vaststelling van het tijdvak genoemd in artikel 39a ZW. Beoordeling vindt plaats onder meer aan de hand van beleidsregels beoordeling poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels). In deze Beleidsregels heeft het Uwv een inhoudelijk kader gegeven voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Uitgangspunt van die regels is dat die beoordeling positief uitvalt en er derhalve geen loonsanctie volgt, als de beantwoording van één van drie achtereenvolgens te stellen vragen bevestigend is, namelijk:
1. is er een bevredigend resultaat (daadwerkelijke re-integratie),
2. zo niet, zijn er voldoende (niet vereist: optimale) re-integratie-inspanningen verricht,
3. zo niet, kon de werkgever in redelijkheid tot de conclusie komen dat er geen mogelijkheden zijn tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever (deugdelijke grond).
5.1
Met betrekking tot de beroepsgrond dat de werkneemster terecht beter is gemeld per 18 juli 2012 overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de werkneemster op 28 maart 2012 is uitgevallen voor haar werk met klachten van overspannenheid. De bedrijfsarts van eiseres achtte de werkneemster 100% arbeidsongeschikt. Op 4 juni 2012 is gestart met de re-integratie van de werkneemster in lichte, aangepaste werkzaamheden gedurende 3 dagen per week 2 uur per dag. Op 10 juli 2012 heeft de bedrijfsarts de werkneemster op het spreekuur gezien en op 12 juli 2012 is aan eiseres geadviseerd om tijdens 100% arbeidsongeschiktheid de “huidige stand van de re-integratie”, inmiddels uitgebreid tot 12 uur per week op basis van arbeidstherapie, te handhaven. Uwv-verzekeringsarts J.M. Mathey-Groeneveld heeft in een tweetal rapportages van 29 november 2012 en 14 februari 2013 bij de werkneemster psychische surmenage geconstateerd waarbij zich bij angst- en paniekaanvallen voordeden. De verzekeringsarts heeft tevens vastgesteld dat de werkneemster bij uitdiensttreding ziek was en dat bij eiseres geen volledig herstel heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft vervolgens 28 maart 2012 als eerste ziektedag aangemerkt. Bezwaarverzekeringsarts J.G. van Kranen heeft het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven.
5.2
De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om verweerder niet te volgen in het standpunt dat werkneemster vanaf haar eerste ziekmelding op 28 maart 2012 gedurende haar dienstverband met eiseres doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven. De rechtbank is van oordeel dat in de hiervoor onder de punten 1.4, 1.5 en 1.6 opgenomen rapportages van de verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige b&b, afdoende is gemotiveerd dat de werkneemster per 18 juli 2012 ten onrechte hersteld is gemeld.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de aard van de ziekte, de verklaring van de werkneemster, alsmede het feit dat uit de medische rapportage van de bedrijfsarts van 10 juli 2012 volgt dat de tijdscontingente opbouw op basis van arbeidstherapie diende te worden voortgezet en die rapportage geen blijk geeft van afname van de arbeidsongeschikt-heid noch van een herstelfase van de werkneemster na die datum. De hersteldmelding van 18 juli 2012 is niet gebaseerd op enig medisch stuk, noch kan dit uit enig medisch stuk worden afgeleid.
5.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres haar stelling, dat sprake is geweest van twee afzonderlijke ziekteperioden bij de werkneemster, onderbroken door een fase van herstel tussen 18 juli 2012 en 14 september 2012, op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat werkneemster zich zelfstandig beter heeft gemeld, nu niet in geschil is dat de betermelding van de werkneemster onderdeel uitmaakte van de tussen partijen overeengekomen beëindigingsovereenkomst. De verwijzing van eiseres naar de beëindigingsovereenkomst kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het hersteld zijn voor het verrichten van eigen dan wel aangepaste werkzaamheden een medisch oordeel betreft. Dat de rechtbank geen kennis heeft kunnen nemen van de beëindigings-overeenkomst nu deze niet in het geding is gebracht, is daarom niet relevant.
5.4
Uitgaande van een doorlopende arbeidsongeschiktheid van de werkneemster is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres met het stopzetten op 18 juli 2012 van de re-integratieactiviteiten en de vrijstelling van de werkneemster van werkzaamheden tot het einde van het dienstverband een onnodige stagnatie van de re-integratie van de werkneemster heeft bewerkstelligd. De beëindigingsovereenkomst maakt het vorenstaande niet anders, aangezien de daarin vastgelegde afspraken eiseres niet ontsloegen van haar wettelijke re-integratieplicht als neergelegd in artikel 39a van de ZW. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres voor deze tekortkoming geen deugdelijke grond had, zodat verweerder terecht en op goede gronden het ziekengeld op haar heeft verhaald.
5.5
Nu van een tweede ziekmelding op 14 september 2012 van de werkneemster twee weken voor het einde dienstverband niet kan worden gesproken, acht de rechtbank, anders dan eiseres heeft aangevoerd, de onderhavige verhaalssanctie niet disproportioneel en is van strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake. De rechtbank onderschrijft in dit verband de arbeidskundige rapportage van verweerder.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Koper, voorzitter, mr.drs. H.M. Braam en mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2014.
itter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening..