2. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in lid 1, is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten.
4.2Artikel 39a, eerste lid, van de ZW bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het Uwv op die werkgever het ziekengeld verhaalt, dat zal worden betaald over een door het Uwv vast te stellen tijdvak. Dit tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschikt-heid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak bedraagt ten hoogste 52 weken. Indien binnen het door het Uwv vastgestelde tijdvak een periode van ongeschiktheid tot werken gedurende een periode van vier weken of meer wordt onderbroken door geschiktheid tot werken, wordt het ziekengeld over de periode van ongeschiktheid tot werken die is gelegen na die vier weken of meer weken, niet verhaald op de werkgever bedoeld in de eerste zin. Het Uwv stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het in de tweede zin bedoelde tijdvak. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
4.3In het Besluit verhaal ziekengeld zijn nadere regels gesteld met betrekking tot vaststelling van het tijdvak genoemd in artikel 39a ZW. Beoordeling vindt plaats onder meer aan de hand van beleidsregels beoordeling poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels). In deze Beleidsregels heeft het Uwv een inhoudelijk kader gegeven voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Uitgangspunt van die regels is dat die beoordeling positief uitvalt en er derhalve geen loonsanctie volgt, als de beantwoording van één van drie achtereenvolgens te stellen vragen bevestigend is, namelijk:
1. is er een bevredigend resultaat (daadwerkelijke re-integratie),
2. zo niet, zijn er voldoende (niet vereist: optimale) re-integratie-inspanningen verricht,
3. zo niet, kon de werkgever in redelijkheid tot de conclusie komen dat er geen mogelijkheden zijn tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever (deugdelijke grond).
5.1Met betrekking tot de beroepsgrond dat de werkneemster terecht beter is gemeld per 18 juli 2012 overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de werkneemster op 28 maart 2012 is uitgevallen voor haar werk met klachten van overspannenheid. De bedrijfsarts van eiseres achtte de werkneemster 100% arbeidsongeschikt. Op 4 juni 2012 is gestart met de re-integratie van de werkneemster in lichte, aangepaste werkzaamheden gedurende 3 dagen per week 2 uur per dag. Op 10 juli 2012 heeft de bedrijfsarts de werkneemster op het spreekuur gezien en op 12 juli 2012 is aan eiseres geadviseerd om tijdens 100% arbeidsongeschiktheid de “huidige stand van de re-integratie”, inmiddels uitgebreid tot 12 uur per week op basis van arbeidstherapie, te handhaven. Uwv-verzekeringsarts J.M. Mathey-Groeneveld heeft in een tweetal rapportages van 29 november 2012 en 14 februari 2013 bij de werkneemster psychische surmenage geconstateerd waarbij zich bij angst- en paniekaanvallen voordeden. De verzekeringsarts heeft tevens vastgesteld dat de werkneemster bij uitdiensttreding ziek was en dat bij eiseres geen volledig herstel heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft vervolgens 28 maart 2012 als eerste ziektedag aangemerkt. Bezwaarverzekeringsarts J.G. van Kranen heeft het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven.
5.2De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om verweerder niet te volgen in het standpunt dat werkneemster vanaf haar eerste ziekmelding op 28 maart 2012 gedurende haar dienstverband met eiseres doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven. De rechtbank is van oordeel dat in de hiervoor onder de punten 1.4, 1.5 en 1.6 opgenomen rapportages van de verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige b&b, afdoende is gemotiveerd dat de werkneemster per 18 juli 2012 ten onrechte hersteld is gemeld.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de aard van de ziekte, de verklaring van de werkneemster, alsmede het feit dat uit de medische rapportage van de bedrijfsarts van 10 juli 2012 volgt dat de tijdscontingente opbouw op basis van arbeidstherapie diende te worden voortgezet en die rapportage geen blijk geeft van afname van de arbeidsongeschikt-heid noch van een herstelfase van de werkneemster na die datum. De hersteldmelding van 18 juli 2012 is niet gebaseerd op enig medisch stuk, noch kan dit uit enig medisch stuk worden afgeleid.
5.3De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres haar stelling, dat sprake is geweest van twee afzonderlijke ziekteperioden bij de werkneemster, onderbroken door een fase van herstel tussen 18 juli 2012 en 14 september 2012, op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat werkneemster zich zelfstandig beter heeft gemeld, nu niet in geschil is dat de betermelding van de werkneemster onderdeel uitmaakte van de tussen partijen overeengekomen beëindigingsovereenkomst. De verwijzing van eiseres naar de beëindigingsovereenkomst kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het hersteld zijn voor het verrichten van eigen dan wel aangepaste werkzaamheden een medisch oordeel betreft. Dat de rechtbank geen kennis heeft kunnen nemen van de beëindigings-overeenkomst nu deze niet in het geding is gebracht, is daarom niet relevant.
5.4Uitgaande van een doorlopende arbeidsongeschiktheid van de werkneemster is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres met het stopzetten op 18 juli 2012 van de re-integratieactiviteiten en de vrijstelling van de werkneemster van werkzaamheden tot het einde van het dienstverband een onnodige stagnatie van de re-integratie van de werkneemster heeft bewerkstelligd. De beëindigingsovereenkomst maakt het vorenstaande niet anders, aangezien de daarin vastgelegde afspraken eiseres niet ontsloegen van haar wettelijke re-integratieplicht als neergelegd in artikel 39a van de ZW. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres voor deze tekortkoming geen deugdelijke grond had, zodat verweerder terecht en op goede gronden het ziekengeld op haar heeft verhaald.
5.5Nu van een tweede ziekmelding op 14 september 2012 van de werkneemster twee weken voor het einde dienstverband niet kan worden gesproken, acht de rechtbank, anders dan eiseres heeft aangevoerd, de onderhavige verhaalssanctie niet disproportioneel en is van strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake. De rechtbank onderschrijft in dit verband de arbeidskundige rapportage van verweerder.