In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst Centrale Administratie over de ingangsdatum van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor taxi's en ambulances. Eiseres, [X] B.V., had verzocht om vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor haar taxi's en ambulances, welke verzoeken door verweerder zijn toegewezen. Echter, de ingangsdatum van de vrijstelling werd door verweerder vastgesteld op de eerste dag van het tijdvak waarin de verzoeken waren ontvangen, terwijl eiseres van mening was dat de vrijstelling moest ingaan op de datum van tenaamstelling na de keuring door de RDW.
De rechtbank oordeelde dat de gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres zijn geschonden, omdat zij niet adequaat was geïnformeerd over een wijziging in de werkwijze van de RDW en verweerder. De rechtbank stelde vast dat de taxi's en ambulances vanaf de keuring door de RDW voldeden aan de voorwaarden voor de vrijstelling. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de vrijstellingen gewijzigd naar de datum waarop de taxi's en ambulances waren vergund om als zodanig van de weg in Nederland gebruik te maken. Tevens werd verweerder opgedragen om de te veel betaalde motorrijtuigenbelasting aan eiseres terug te betalen.
De uitspraak benadrukt het belang van het zorgvuldigheidsbeginsel en de informatieplicht van de overheid ten opzichte van belastingplichtigen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op de bezwaren vernietigd, waarbij de rechtbank de beslissing van verweerder heeft herzien.