ECLI:NL:RBDHA:2014:9102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
VK-14_15579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Eritrese vreemdeling en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Eiser, een Eritrese vreemdeling, had op 1 juli 2014 een besluit ontvangen waarin zijn asielaanvraag werd afgewezen. Hierop heeft hij op 2 juli 2014 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op zijn beroep was beslist. De zitting vond plaats op 17 juli 2014, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was en heeft direct op het beroep beslist. Eiser stelde dat hij de Eritrese nationaliteit bezat en had documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder had echter geconcludeerd dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd en dat er gerede twijfel bestond over zijn identiteit en herkomst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder in redelijkheid kon concluderen dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op relevante omstandigheden.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van eiser, waaronder het ontbreken van reisdocumenten en de wijze van besluitvorming door verweerder, beoordeeld. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1461. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/15579 (verzoek om voorlopige voorziening) en 14/15578 (beroep)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 24 juli 2014 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. M.S. Yap,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. Boekholt.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2014 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Op 2 juli 2014 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 juli 2014. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Tseggai, tolk in de Tigrinia taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 6 mei 2014 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Op 23 juni 2014 heeft het eerste gehoor plaatsgevonden. Vervolgens is eiser op 25 juni 2014 omtrent zijn asielmotieven gehoord. Verweerder heeft op 27 juni 2014 een voornemen uitgebracht en gewezen op de mogelijkheid om het gebruikte kaartmateriaal in te zien. Eiser heeft zijn zienswijze ingediend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser niet voor toelating in aanmerking komt en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser verwijtbaar onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen en dat gerede twijfel bestaat over de door eiser gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst, zodat het asielrelaas ongeloofwaardig moet worden geacht.
4.
Eiser heeft onder verwijzing naar zijn zienswijze het volgende aangevoerd. Hij stelt dat hij door het overleggen van een kopie van de identiteitskaart van zijn vader, een kopie van de doopakte, een kopie van zijn geboorteakte en een kopie van zijn schoolcijferlijst, voldoende documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit en identiteit te kunnen vaststellen. Inzake de reisroute heeft hij consistent verklaard. Het valt hem niet te verwijten dat hij niet heeft getracht om reisdocumenten te verkrijgen van de reisagent en hij verwijst daartoe naar een brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 mei 2014 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer over de toename van Eritrese asielzoekers.
Vervolgens bekritiseert eiser het feit dat verweerder hem alleen inzage heeft verschaft in het gebruikte kaartmateriaal en heeft geweigerd om kopieën hiervan te verstrekken. Het enkele inzien staat in de weg aan het opstellen van een adequate zienswijze.
Voorts stelt eiser dat de wijze waarop verweerder tot besluitvorming is gekomen, onzorgvuldig is. Tijdens het nader gehoor kon eiser niet deugdelijk reageren op de bevindingen van verweerder inzake zijn herkomst. Verweerder heeft dusdoende in strijd gehandeld met zijn eigen werkinstructie nr. 2010/14. Tevens stelt eiser dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht van artikel 4:7, eerste lid, van de Awb, door het louter bieden van de mogelijkheid tot een schriftelijke zienswijze. Tot slot stelt eiser dat het spreken van het Tigrinia voldoende moet zijn om uit te gaan van zijn herkomst.
5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.
6.
Ter zitting is het kaartmateriaal van verweerder dat is gebruikt bij de besluitvorming, en het kaartmateriaal dat eiser in beroep heeft overgelegd, bestudeerd en met partijen besproken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Artikel 4:7, eerste lid, van de Awb, bepaalt het volgende.
Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
De afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en
Die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.
8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd, nu het kopieën betreft die niet zijn voorzien van een foto, zodat niet valt vast te stellen of deze daadwerkelijk aan eiser toebehoren. Voorts heeft verweerder eiser terecht verantwoordelijk gehouden voor het gestelde verlies van zijn identiteitskaart en het ontbreken van zijn treintickets. De verwijzing naar de bij verweerder bekende reisbewegingen van Eritrese asielzoekers in het algemeen, ontheft eiser niet van zijn eigen verplichting om zijn reisroute te onderbouwen. Verweerder heeft daarom kunnen komen tot het oordeel dat eiser toerekenbaar niet beschikt over (reis- identiteits- of andere) documenten. Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat.
9.
Vervolgens oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het feit dat eiser Tigrinia spreekt op zichzelf niet betekent dat hij uit Eritrea afkomstig is, nu uit bronnen van verweerder blijkt dat het Tigrinia ook door ruim vier miljoen personen in Ethiopië wordt gesproken. Daarbij komt dat eiser heeft verklaard dat hij naast het Tigrinia geen enkele andere Eritrese taal spreekt. Om deze redenen wordt verweerder gevolgd in zijn standpunt dat het voor de beoordeling van de herkomst van eiser van belang is of eiser juiste informatie kan verschaffen over zijn directe leef- en woonomgeving.
10.
In het eerste gehoor van eiser zijn hieromtrent vragen gesteld door verweerder. In het voornemen heeft verweerder uiteengezet welke door eiser verstrekte gegevens volgens hem onjuist zijn. Bij schriftelijke zienswijze heeft eiser hierop gereageerd. Ten aanzien van de plaats van herkomst van eiser is het volgende nog in geschil. Is het dorp
[woonplaats]– de gestelde woonplaats van eiser – vlak of ligt het op een heuvel, is er water in de buurt, bevindt de kerk zich in het zuiden van het dorp of elders en waar ligt het dorp op de kaart?
11.
De voorzieningenrechter onderschrijft niet de stelling van eiser, dat verweerder niet kan volstaan met het bieden van de gelegenheid tot inzage van het gebruikte materiaal. Het niet verstrekken van kopieën maakt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Het verschaffen van inzage plus het vermelden van de bronnen en vindplaatsen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter toereikend, gelet op de gevoeligheid van het materiaal.
12.
Eiser heeft gesteld dat hij tijdens het nader gehoor ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de bevindingen van verweerder over zijn herkomst. Deze werkwijze is volgens eiser onzorgvuldig en strijdig met verweerders eigen werkinstructie 2010/14, pagina 5, derde alinea van onderen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze werkinstructie niet van toepassing, nu de bedoelde alinea betrekking heeft op het confronteren van vreemdelingen met tegenstrijdige verklaringen die zijn afgelegd tijdens het eerste en het nader gehoor. In dit geval is hiervan geen sprake.
13.
Eiser heeft in de zienswijze gesteld en in beroep herhaald dat hij ingevolge artikel 4:7, eerste lid, van de Awb naar aanleiding van het voornemen had moeten worden gehoord. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van eiser dat hij in de besluitvormingsfase mondeling in de gelegenheid had moet worden gesteld om te weerleggen dat zijn verklaringen over zijn herkomstgebied onjuist zijn. Hierbij is van belang dat eiser eerst in het voornemen is geconfronteerd met de overwegingen van verweerder die ten grondslag liggen aan zijn standpunt waarom de verklaringen van eiser over zijn herkomstgebied op een aantal essentiële punten niet juist zijn. Verder heeft eiser aan de hand van het kaartmateriaal toegelicht waarom hij vindt dat
[woonplaats]relatief vlak is en uiteengezet dat hij het dorp, althans het gedeelte van het dorp waar hij stelt te hebben gewoond, op een andere plaats situeert dan verweerder. Ook heeft eiser uitleg gegeven over het ontbreken van water in het dorp. Voorts is van belang dat ter zitting is gebleken dat één door verweerder gehanteerde kaart oud is en dat de overige gebruikte bronnen voor meerderlei interpretatie vatbaar zijn, hetgeen een nadere beschouwing van het kaartmateriaal rechtvaardigt in het licht van de door eiser gegeven uitleg.
14.
De slotsom is dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 4:7 van de Awb. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
15.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
16.
De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1461 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 487 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1461 (veertienhonderdeenenzestig euro), te betalen aan eiser;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.