3De rechtbank overweegt als volgt.
3.1In geschil is of verweerder gehouden was de documenten die niet onder hem berusten te vergaren en of verweerder op goede gronden heeft geweigerd de naam van de behandelaar van het administratief beroep openbaar te maken. Daarnaast is in geschil of verweerder gehouden was tot doorzending van het (resterende) Wob-verzoek van eiser.
3.2Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
3.3Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
3.4Op grond van artikel 4 van de Wob wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
3.5Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechterspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 2 oktober 2013 (ELCI:NL:RVS:2013:1376) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot wat uit het onderzoek door het bestuursorgaan volgt, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet alleen te beschikken over het zaakoverzicht. De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen. Eisers standpunt dat verweerder de hierboven genoemde stukken waarover hij zelf niet beschikte, diende te vergaren, wordt niet gevolgd. De eis in de Wob dat het moet gaan om documenten die bij een bestuursorgaan berusten, betekent volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het betreffende document zich fysiek onder een bestuursorgaan moet bevinden. Een bestuursorgaan heeft volgens de Afdeling niet de verplichting de informatie elders te vergaren (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD9942). Dat is slechts anders wanneer het gaat om informatie die bij het bestuursorgaan behoort te berusten (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC7085). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor eisers stelling dat behalve het zaakoverzicht, ook de overige door hem gevraagde documenten deel moeten uitmaken van verweerders procesdossier in het kader van de WAHV. Zoals het gerechtshof te Leeuwarden heeft geoordeeld bij arrest van 21 april 2010 (ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5774), schrijft geen wettelijke bepaling voor dat de gevraagde stukken deel uitmaken van het dossier. Daartoe bestaat in een WAHV-zaak slechts aanleiding indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft. In hoeverre in eisers WAHV-zaak aanvullende stukken nodig zijn voor de beoordeling van zijn beroep, staat ter beoordeling van de rechter in die procedure en is thans niet aan de orde. Overigens is de door eiser in dit verband genoemde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant achterhaald door de uitspraak van diezelfde rechtbank van 7 april 2014, ECLI:NL:2014:1606). 3.6De door eiser gestelde omstandigheid dat tussen verweerder en de politie een hiërarchische verhouding bestaat, maakt niet dat verweerder over alle stukken van de politie zou kunnen en moeten beschikken. De politie is in het kader van de Wob niet aan te merken als een aan verweerder ondergeschikt bestuursorgaan.
3.7De rechtbank is voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verweerder inzage heeft in het Kenlez-systeem, niet betekent dat documenten waarin die gegevens zijn vastgelegd in fysieke of daarmee gelijk te stellen zin aanwezig zijn bij verweerder. Naar verweerder heeft toegelicht is de in het Kenlez-systeem beschikbare informatie niet opgeslagen op de eigen server(s) van verweerder. Verweerder dient om toegang te hebben tot het Kenlez-systeem door middel van toegangscodes in te loggen op het systeem en de server van de nationale politie. Gelet hierop acht de rechtbank het voldoende aannemelijk gemaakt dat het Kenlez-systeem en de daarin opgeslagen informatie bij de nationale politie berust en dat verweerder daartoe slechts beperkte of voorwaardelijke toegang heeft. Zie ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:4532) en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:4012). 3.8Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zich voor wat betreft het verzoek om openbaarmaking van de naam van de behandelend ambtenaar primair op het standpunt stelt dat er geen document bestaat waaruit blijkt welke behandelaar een specifiek verzoek of dossier in behandeling heeft genomen, dan wel waaruit de naam of de initialen van de behandelaar blijken. De rechtbank komt deze mededeling niet ongeloofwaardig voor.
Het standpunt van eiser dat verweerder een schermafdruk van het automatiseringssysteem Afhandeling Mulder beroepen (AMBer) zou kunnen maken volgt de rechtbank niet. De gemachtigde van verweerder heeft daarover ter zitting verklaard dat de naam dan wel een deel van de naam wel zichtbaar is in het computersysteem, maar dat het meerdere handelingen vergt om de naam op te zoeken.
3.9Na de behandeling in raadkamer heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder de vraag ter beantwoording voorgelegd – kort gesteld – op welke wijze de naam (of een deel van de naam) van de behandelend ambtenaar in het computersysteem is te achterhalen. Verweerder heeft in de bij brief van 24 maart 2014 overgelegde reactie uiteengezet dat de administratieve beroepen die bij het CVOM worden ingediend worden gescand en in het computersysteem AMBer worden geregistreerd. In het AMBer wordt het gehele dossier digitaal opgebouwd en worden handelingen (bijvoorbeeld: registreren, opvragen verzuim, beoordelen) in het dossier gelogd in het controlespoor. Het controlespoor geeft zodoende de verschillende fases van de behandeling weer met daarbij de behandelaar van die fase. Er wordt niet op andere wijze geregistreerd welke werknemer (de fases) het administratief beroep behandelt. Het opzoeken van de behandelaar in het AMBer vergt een aantal handelingen. Ten eerste moet in het AMBer het betreffende dossier opgezocht worden aan de hand van een zoekterm, bijvoorbeeld het AMBer-kenmerk of CJIB-nummer en vervolgens moet het digitaal dossier door middel van een muisklik worden geopend, waarna via verschillende tabbladen kan worden gekozen voor het openen van het controlespoor. Op het scherm staat bij ‘eigenaar’ vermeld de naam van de medewerker die zich het administratief beroep het laatst heeft toegeëigend (middels een muisklik op de knop toe-eigenen) teneinde bepaalde handelingen te verrichten. In het controlespoor staan verschillende handelingen gekoppeld aan medewerkers van de CVOM. Niet alle handelingen worden vermeld in het controlespoor. Zo staat alleen in het tabblad ‘aantekeningen’ weergegeven wie de aantekening heeft gemaakt. Van bijvoorbeeld het aanpassen van de correspondentietaal wordt helemaal niet geregistreerd welke medewerker de handeling heeft verricht.
3.1Verweerder heeft ter verduidelijking van zijn uiteenzetting verwezen naar meerdere bijlagen. Deze bijlagen, de zogeheten screenshots, zijn op verzoek van verweerder teruggezonden en kunnen derhalve niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de wijze waarop de naam (of een deel van de naam) van de behandelend ambtenaar in het computersysteem is te achterhalen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en dat zijn schriftelijke uiteenzetting geen verduidelijking aan de hand van screenshots behoeft, zodat zij geen consequenties verbindt aan het achterhouden van de bijlagen.
3.11Voorts heeft verweerder toegelicht dat het niet mogelijk is om het controlespoor rechtstreeks uit te printen. Wil men toch een uitdraai, dan moet eerst een printscreen worden gemaakt en vervolgens moet deze printscreen in, bijvoorbeeld, een leeg Word-bestand worden geplakt voordat het kan worden uitgeprint en verstrekt. Zodoende moet volgens verweerder eerst een document gecreëerd worden, wat op grond van de Wob niet verplicht is.
3.12Gelet op de handelingen die moeten worden verricht om een schermafdruk te maken van de in het AMBer geregistreerde naam van de behandelaar, is geen sprake van een situatie dat met één druk op de knop gegevens uit het computersysteem worden verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank houdt het maken van een schermafdruk in dit geval het vervaardigen van een document in. De Wob is echter van toepassing op informatie neergelegd in bestaande documenten en kent geen verplichting om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht te mate van inspanning. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2102) 3.13Verweerder heeft dan ook kunnen volstaan met openbaarmaking van het bij hem berustende zaakoverzicht.
3.14Dit betekent dat op het verzoek - voor zover dat door verweerder niet kon worden ingewilligd omdat de documenten niet bij hem berusten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob - in beginsel de doorzendplicht van artikel 4 van de Wob van toepassing was. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in het primaire besluit enkel heeft verwezen naar de opsporingsinstantie, terwijl hij – nu het verzoek schriftelijk is ingediend – daarmee, gelet op de tekst van artikel 4 van de Wob, niet kon volstaan.
3.15Zoals ook de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 12 juni 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:4532) heeft geoordeeld, is de rechtbank echter van oordeel dat verweerder, nu verweerder de gemachtigde van eiser reeds bij brieven van 21 december 2012 en 10 december 2012 heeft meegedeeld tot welke instantie hij zich met betrekking tot bepaalde documenten, zoals ijkrapporten en aktes van de beëdiging van verbalisanten, moet richten, in dit geval niet verplicht was het verzoek van eiser in zoverre op grond van artikel 4 van de Wob door te zenden. 3.16Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, omdat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en zijn opmerking dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard, slechts met het doel de hoorplicht te kunnen passeren en onder een dwangsom uit te komen, overweegt dat rechtbank het volgende.
3.17Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is daarvan sprake als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3747). Verweerder heeft, gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, dit bezwaar kennelijk ongegrond kunnen achten. Dat het bestreden besluit tien pagina’s beslaat en verweerder er lange tijd over heeft gedaan om op het bezwaar te beslissen, maakt dat niet anders. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake. Derhalve is verweerder gelet op artikel 4:17, zesde lid, van de Awb eiser geen dwangsom verschuldigd. 3.18Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, nu geen sprake is van gelijke gevallen. In de zaak waar eiser zich op beroept heeft verweerder in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2013 met zaaknummer SHE 13/441, waarbij het beroep gegrond is verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak, aanleiding gezien te horen. De rechtbank Oost-Brabant heeft in rechtsoverweging 5 overwogen dat het Wob-verzoek van die eiser dermate algemeen was geformuleerd dat hieruit niet zonder meer kon worden opgemaakt over welke stukken eiser wilde beschikken en dat het gelet op de op verweerder rustende vergaarplicht evenwel op de weg van verweerder had gelegen bij eiser te informeren op welke stukken zijn verzoek concreet betrekking had. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake.