In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 1999 en 2001, die zich in een zorgelijke situatie bevinden door de jarenlange strijd tussen hun ouders. De ouders, [A] en [B], zijn gescheiden en oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit, maar de minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oudergesprekken zijn gestopt omdat de moeder weigert haar medewerking te verlenen, wat de situatie voor de minderjarigen verergert. Bureau Jeugdzorg heeft in 2013 de werkwijze 'vechtscheiding' ingezet, maar de communicatie tussen de ouders is verslechterd, waardoor de minderjarigen onder druk worden gezet.
De rechtbank heeft de stukken en de verklaringen van de betrokken partijen, waaronder de ouders en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg, in overweging genomen. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de zorgelijke situatie waarin de minderjarigen zich bevinden. De rechtbank benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders en de rol van de kind-gezinsvoogd, de heer [X], die positieve effecten heeft op de minderjarigen. De rechtbank heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen van 13 juli 2014 tot 27 mei 2015, met behoud van de betrokkenheid van Bureau Jeugdzorg.
De beschikking is gegeven door de kinderrechters A.J.J.M. Weijnen, M. Dam en S.M. Borkent, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.