Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
NEDERLANDSE VERENIGING VOOR
(hierna: de NVSA),
gevestigd te Goirle,
NEDERLANDSE VERENIGING VOOR JOURNALISTEN,
gevestigd te Amsterdam,
INTERNET SOCIETY NEDERLAND,
gevestigd te Den Haag,
STICHTING PRIVACY FIRST,
gevestigd te Amsterdam,
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 november 2013,
- de akte houdende wijziging van eis aan de zijde van eisers,
- de conclusie van antwoord, met twintig producties,
- het vonnis van 26 februari 2014, waarbij tevens een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 mei 2014 en de daarin genoemde akte houdende overlegging producties aan de zijde van eisers, met 44 producties, en de brief van 28 april 2014 van mr. Daalder, met twee producties,
- de brief van mr. Daalder van 30 mei 2014 naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie.
2.De feiten
(…) al datgene, dat voor een goed functioneren van een verdediging in strafzaken dienstig is en zonodig daartoe in rechte op te treden.” Bijna alle in Nederland gespecialiseerde strafrechtadvocaten zijn lid van de NVSA.
nationaal en internationaal te waken en waar nodig te strijden voor de persvrijheid en het recht op informatie van de burgers, welke vrijheid en welk recht zij beschouwt als haar wezenlijke grondslagen”, welk doel zij tracht te realiseren via alle wettige middelen en onder meer in het bijzonder door het “
vertegenwoordigend, regelend of bemiddelend optreden bij gelegenheden en gebeurtenissen waar een journalistiek, sociaal-economisch of algemeen maatschappelijk belang betrokken is, alsmede het verlenen van faciliteiten in verband met beroepsbezigheden.”
het stimuleren van gebruik en toepassingen van het Internet in Nederland en het participeren in de evolutie en ontwikkelingen van het Internet in een internationale context”, welk doel zij tracht te realiseren onder meer door “
het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande, waaronder begrepen het behartigen van de belangen van leden, in de ruimste zin genomen, in verband staat of daartoe bevorderlijk kan zijn.”
het behouden en bevorderen van het recht op privacy, alsmede de persoonlijke vrijheid van leefomgeving, op welke wijze dan ook, onder meer door het in rechte optreden voor alle burgers in Nederland ter bescherming van dit algemene belang en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”
The Guardianen de Amerikaanse krant de
Washington Postbekend dat Edward Snowden, een voormalige contractant van de
Amerikaanse National Security Agency(hierna: de NSA), geclassificeerde documenten van de NSA beschikbaar heeft gesteld aan de pers. Deze documenten hebben hoofdzakelijk betrekking op de activiteiten van de NSA en in beperktere mate op activiteiten van inlichtingendiensten van andere landen, zoals de Britse inlichtingendienst
Government Communications Headquarters(hierna: de GCHQ). In deze eerste publicaties is met name het gebruik van het programma ‘PRISM’ door de NSA beschreven, een computerprogramma voor de vergaring van informatie van aanbieders van elektronische communicatie voor inlichtingendoeleinden.
Kamerstukken II2012/2013, 30 977, nr. 56) heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Binnenlandse Zaken) namens het kabinet uiteengezet hoe de wettelijke bevoegdheden van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten zich verhouden tot ‘PRISM’. Als bijlage is een factsheet van de Amerikaanse Director of National Intelligence van 8 juni 2013, getiteld “
Facts on the Collection of Intelligence Pursuant to Section 702 of the Foreign Intelligence Surveillance Act“ met een toelichting op het programma ‘PRISM’ ter inzage gelegd. Blijkens de factsheet is ‘PRISM’: “
an internal government computer system used to facilitate the government’s statutorily authorized collection of foreign intelligence information from electronic communication service providers under court supervision, as authorized by Section 702 of the Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) (50 U.S.C. § 1881a). This authority was created by the Congress and has been widely known and publicly discussed since its inception in 2008.” In de brief van de minister van Binnenlandse Zaken is onder meer vermeld: “
De AIVD en de MIVD gebruiken het computerprogramma PRISM niet. De AIVD en de MIVD hebben geen onbelemmerde, onbeperkte toegang tot het internetverkeer en het mobiele telefoonverkeer, ook niet via buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In het kader van de samenwerking met diensten in andere landen kunnen de AIVD en de MIVD wel gegevens uitwisselen. Artikel 59 van de Wiv 2002[toevoeging rechtbank: Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002, hierna: Wiv 2002]
beschrijft de kaders hiervoor. De mate van samenwerking met een buitenlandse dienst wordt onder meer bepaald door de democratische inbedding van de dienst en het respect voor de mensenrechten in het desbetreffende land, de betrouwbaarheid en de professionaliteit van de betrokken dienst en het operationele belang van de samenwerking. Het is de AIVD en de MIVD niet toegestaan diensten in andere landen verzoeken te doen die op grond van de Wiv 2002 niet zijn toegestaan. Het is overigens niet gebruikelijk dat diensten elkaar op de hoogte stellen van de eigen bronnen en de modus operandi. De wijze waarop specifieke gegevens zijn verkregen, wordt doorgaans niet gedeeld.”
Kamerstukken II2012/2013, 30 977, nr. 59) heeft de minister van Binnenlandse Zaken gereageerd op het artikel op de website Nu.nl over een artikel dat op de website van de Britse krant
The Guardianheeft gestaan en na korte tijd is ingetrokken en de Tweede Kamer geïnformeerd welke activiteiten van de Amerikaanse NSA bij de regering bekend waren. Daarin is onder meer vermeld: “
De mate van samenwerking met een buitenlandse dienst wordt onder meer bepaald op basis van de democratische inbedding van de collega-dienst, het respect voor de mensenrechten van het desbetreffende land, de betrouwbaarheid en de professionaliteit van de dienst en het operationele belang van de samenwerking. De internationale samenwerking wordt in bepaalde gevallen vastgelegd in Memoranda of Understanding (MoU’s), die de basis vormen voor de wijze van informatie-uitwisseling met partnerdiensten. Over de vorm van samenwerking met specifieke buitenlandse diensten worden in het openbaar geen mededelingen gedaan. Internationale samenwerking is noodzakelijk voor de taakuitvoering van de diensten en vindt plaats binnen het kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002). De Nederlandse regering was voorafgaand aan de desbetreffende mediaberichten niet op de hoogte van de vermeende Amerikaanse spionageactiviteiten jegens EU-diplomaten. Zij is wel bekend met de Amerikaanse wetgeving op het gebied van buitenlandse inlichtingenvergaring. Het betreft onder meer sectie 702 van de Foreign Intelligence Surveillance Act. De factsheet van de Amerikaanse Director of National Intelligence van 8 juni 2013 heeft hiernaar verwezen. Deze is als bijlage bij de brief over het Amerikaanse programma PRISM van 21 juni jl. aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 30 977, nr. 56). Inmiddels is besloten een EU-VS-expertgroep in te stellen om deze onderwerpen nader te bespreken. De AIVD en de MIVD zijn niet bevoegd verzoeken te doen aan buitenlandse collega-diensten om activiteiten uit te voeren die de Wiv 2002 de Nederlandse diensten niet toestaat. Dat geldt ook voor ongerichte interceptie van de kabelinfrastructuur. Het is niet gebruikelijk dat diensten elkaar op de hoogte stellen van de eigen bronnen en de modus operandi. De wijze waarop specifieke gegevens zijn verkregen, wordt doorgaans niet gedeeld. Voor zover in het kader van de internationale samenwerking collega-diensten hun werkwijzen bij de AIVD of de MIVD bekend hebben gemaakt, worden hierover in het openbaar geen mededelingen gedaan.”
Kamerstukken II2012/2013, 29 924, nr. 100) heeft de minister van Defensie over ‘PRISM’ onder meer opgemerkt: “
Voor mij is het van belang om te weten of wij op de hoogte waren. Had ik op de hoogte kunnen zijn van het programma PRISM? Het antwoord op die vraag is «nee». Kan ik uitsluiten dat er ooit wordt gebruikgemaakt van gegevens die via het programma PRISM bij onze diensten zijn beland? Het antwoord op die vraag is ook «nee».”
Kamerstukken II2012/2013, 30 977, nr. 57) de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) te verzoeken onderzoek te verrichten naar de dataverzameling door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: MIVD), welk verzoek op 16 juli 2013 is gedaan.
Kamerstukken II2013/2014, 30 977, nr. 61) is kabinetsbreed onder meer als volgt gereageerd op de onthullingen van de heer Snowden: “
Het kabinet volgt met aandacht de reactie van de Verenigde Staten op de onthullingen van de heer Snowden. Het kabinet hecht, zoals eerder gemeld, zeer aan zorgvuldige en deugdelijke bescherming van persoonsgegevens. Het is daarom noodzaak om waar nationale veiligheid en privacybescherming elkaar raken, zo transparant mogelijk te zijn over procedures, bevoegdheden, waarborgen en toezichtmaatregelen. Het kabinet acht het in dat verband bemoedigend dat Amerikaanse Congresleden juist over die onderwerpen debatteren en voorstellen doen voor wijziging van de regelgeving en dat ook president Obama in zijn persconferentie van 9 augustus jl. heeft verklaard meer transparantie en toezicht na te streven. Het is tevens verheugend dat de Amerikaanse regering hiermee inmiddels een begin heeft gemaakt door meer inzicht te geven in de bevoegdheden en door publicatie van de juridische onderbouwing van enkele programma’s. Nederland is hierover in gesprek met de Verenigde Staten.”
Le Mondevan diezelfde dag. Het artikel in
Le Mondegeeft een nadere duiding aan een grafiek die op 5 augustus 2013 door het Duitse weekblad
Der Spiegelis gepubliceerd.
Kamerstukken II2013/2014, 30 977, nr. 63) heeft de minister van Binnenlandse Zaken, mede namens de ministers van Veiligheid en Justitie, van Buitenlandse Zaken en van Defensie op deze mediaberichten gereageerd. In deze brief is onder meer vermeld:
Uit de mediaberichten zou blijken dat de Amerikaanse diensten de metadata van telefoonverkeer opslaan voor nadere analyse. Het betreft bijvoorbeeld gegevens over wie er belt, wanneer en hoe lang, en vanuit welk gebied. Na die nadere analyse zou de NSA er voor kunnen kiezen de inhoud van de communicatie te bekijken in overeenstemming met de daarvoor geldende eisen volgens Amerikaanse wetgeving. Gezien de Amerikaanse wetgeving, waaronder de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA), is het kabinet zich bewust van de mogelijkheid dat de Amerikaanse NSA telefooncommunicatie kan onderscheppen. Met behulp van de analyse van metadata kunnen netwerken van personen en organisaties in kaart worden gebracht, en kan de intensiteit van de contacten worden ingeschat.
Kamerstukken II2013/2014, 30 977, nr. 64) heeft de minister van Binnenlandse Zaken schriftelijk gereageerd op twee moties die verband houden met de NSA. Blijkens deze brief betreffen de 1,8 miljoen telefoongesprekken die volgens de overwegingen van de moties zouden zijn afgeluisterd, respectievelijk onderschept, zogenoemde metadata. Metadata (hierna ook: metagegevens) zijn gegevens over communicatie. In het geval van bijvoorbeeld een telefoongesprek gaat het hier om de betrokken telefoonnummers, de begintijd en de eindtijd van het gesprek en de gegevens van de betrokken zendmasten. In de brief is een verklaring van de NSA in reactie op de perspublicaties opgenomen:
Kamerstukken II2013/2014, 30 977, nr. 65) heeft de minister van Binnenlandse Zaken gereageerd op een artikel in
de Volkskrantvan 4 november 2013 over de werkwijze van de NSA, waarin onder meer vermeld is dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten deel zouden uitmaken van het zogenaamde ‘Nine Eyes’-samenwerkingsverband. In de brief is onder meer vermeld:
“
De AIVD en de MIVD werken uiteraard samen met andere I&V-diensten. Dat is van groot belang voor onze eigen nationale veiligheid. Die samenwerking vindt plaats binnen de kaders van de wet. De Commissie van toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de activiteiten van de AIVD en de MIVD.De Nederlandse diensten hebben een duidelijk wettelijk kader waarbinnen zij werken en zorgdragen voor de veiligheid van Nederland. In de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen privacy en veiligheid. De AIVD en de MIVD mogen geen verzoeken doen aan buitenlandse I&V-diensten die op grond van de Nederlandse wet niet zijn toegestaan. Ook hier houdt de CTIVD toezicht op.Er kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan over specifieke samenwerkingsrelaties of operaties van de AIVD en de MIVD.” Op vragen naar de genoemde ‘Nine Eyes’ heeft de minister van Binnenlandse Zaken tijdens een overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 6 november 2013 (
Kamerstukken II2013/2014, 30 977, nr. 75) meegedeeld dat hij over de samenwerking met de VS slechts kan zeggen dat als bondgenoten wordt samengewerkt.
NRC Handelsbladvan 23 november 2013 dat Nederland in het verleden doelwit is geweest van de NSA heeft de minister van Binnenlandse Zaken bij brief van 27 november 2013 aan de Tweede Kamer (
Kamerstukken II2013/2014, 30 977, nr. 74) bericht dat hij dat niet kan bevestigen en dat het Ministerie contact opneemt met de Amerikaanse ambassade om te vragen of zij de berichtgeving kan bevestigen. Verder is in deze brief vermeld:
“Inlichtingen- en veiligheidsdiensten maken niet bekend in welke landen zij onderzoek doen. De NSA heeft eerder gemeld dat Nederland geen doelwit is. Deze mededeling betreft het heden. De berichten in het NRC Handelsblad hebben daarop geen betrekking. Het kan voorkomen dat andere landen menen dat er een goede reden is om in of vanuit Nederland inlichtingen te verzamelen. In een dergelijk geval dient het desbetreffende land een verzoek te richten tot de AIVD of de MIVD. Het verzoek wordt dan binnen de kaders van de Nederlandse wet beoordeeld en eventueel uitgevoerd. Het kabinet acht enig optreden buiten die wettelijke kaders niet aanvaardbaar.”
Evaluatie van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, Naar een nieuwe balans tussen bevoegdheden en waarborgen” aan het kabinet uitgebracht en is dit rapport aan de Tweede Kamer aangeboden (
Kamerstukken II2013/2014, 33 820, nr. 1). De Commissie evaluatie Wiv 2002 is tot de bevinding gekomen dat de Wiv 2002 aanpassing behoeft. Die conclusie is blijkens het rapport: “
vooral ingegeven door de onstuitbare en vergaande technologische ontwikkelingen omdat die zowel de aandachtsgebieden en mogelijkheden van de I&V-diensten verruimen, en dat ook moeten doen, als dat ze de mogelijke inbreuken op de grondrechten van burgers kunnen vergroten. De voortdurende stroom aan publicaties over internet- en telefoonintercepties (PRISM) gedurende een groot deel van de onderzoeksperiode van de evaluatiecommissie heeft de potentieel vergaande gevolgen van de technologische ontwikkelingen nog eens onderstreept. Tegen deze achtergrond heeft de evaluatiecommissie de aanbevelingen over de aanpassingen in de Wiv 2002 ontwikkeld.” Op het punt van samenwerking tussen de diensten en andere organisaties concludeert Commissie evaluatie Wiv 2002 als volgt: “
De evaluatiecommissie vindt dat de bepalingen in de Wiv over de samenwerking van de diensten met andere instanties op onderdelen aanpassing behoeven. Artikel 59 over de samenwerking van beide diensten met buitenlandse zusterorganisaties verdient heroverweging. Mede in het licht van de recente discussies over de activiteiten van de NSA, moet nader onderzocht worden of de Wiv voor de samenwerking met buitenlandse diensten voldoende rechtsstatelijke en democratische garanties bevat.”
Kamerstukken II2013/2014, 33 820, nr. 2). De reactie bevat onder meer de volgende passage: “
Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is evenwel niet absoluut, maar kan onder bepaalde omstandigheden worden beperkt. Voor de activiteiten van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten biedt de Wiv 2002 deze wettelijke grondslag. In deze wet is limitatief vastgelegd op welke wijze de diensten door gebruikmaking van de aan hen toegekende bevoegdheden op het recht op privacy een inbreuk mogen maken. In alle gevallen moet daarbij worden voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Deze bevoegdheidsuitoefening is bovendien uitsluitend toegestaan indien het belang van de nationale veiligheid, zoals dat nader is uitgewerkt in de taakstelling van de
Artikel 59 verdient volgens de Commissie heroverweging. Nader onderzocht zou moeten worden of de wet voldoende rechtsstatelijke en democratische garanties biedt bij de samenwerking met buitenlandse diensten. Waarborgen bij of criteria voor samenwerking zijn niet opgenomen in de wet. Het kabinet merkt op dat wereldwijde internationale samenwerking voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een conditio sine qua non is. De aard en intensiteit van die samenwerking moet mede worden bepaald door criteria als de democratische inbedding van de desbetreffende dienst, het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Het kabinet onderschrijft dat de wet daarvoor voldoende kader en ruimte moet bieden. De uitwisseling van bulkdata met buitenlandse diensten zal bovendien worden onderworpen aan een systeem van ministeriële toestemming.”
Kamerstukken II2013/2014, 29 924, nr. 105). In dit rapport staan, in lijn met het verzoek van de Tweede Kamer, de volgende vier onderwerpen centraal:
De AIVD en de MIVD zijn de afgelopen jaren in toenemende mate gaan werken met verzamelingen (persoons)gegevens. Dit hangt samen met nieuwe technische mogelijkheden en de digitalisering van de samenleving. De Commissie signaleert dat beide diensten zowel bij het verwerven van gegevens als bij de uitwisseling met buitenlandse diensten de bepalingen in de Wiv 2002 als uitgangspunt nemen. Bestaande bevoegdheden worden echter op manieren ingezet die bij de totstandkoming van de wet niet altijd waren voorzien. Naar het oordeel van de Commissie bieden sommige werkwijzen van de diensten op bepaalde vlakken thans onvoldoende waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. In enkele gevallen zijn deze werkwijzen onrechtmatig op basis van de Wiv 2002, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van motivering en/of toestemming op het juiste niveau. De Commissie constateert dat de AIVD en de MIVD in enkele hechte samenwerkingsverbanden verzamelingen (ruwe) gegevens uitwisselen. Hierbij wordt erop vertrouwd dat buitenlandse diensten mensenrechten respecteren en handelen binnen hun eigen wettelijk kader. De Commissie is van mening dat het in het licht van de onthullingen van de afgelopen periode gewenst is om na te gaan of dit vertrouwen nog steeds terecht is. Zij beveelt de betrokken ministers in dit verband tevens aan de samenwerkingsrelaties (ook in internationaal verband) te beoordelen op transparantie en de afwegingen die ten grondslag liggen aan de samenwerking nader te concretiseren.”
Handelingen II2013/2014, nr. 73). Tijdens dit debat heeft de minister van Binnenlandse Zaken onder meer (opnieuw) meegedeeld dat in de wet zal worden vastgelegd dat voor het samenwerken met andere diensten de criteria mensenrechten, democratische inbedding, professionaliteit en betrouwbaarheid belangrijke wegingsfactoren zijn. Over de zogenoemde U-bocht-constructie heeft hij meegedeeld: “
De U-bochtconstructie - de terminologie is hier gelanceerd - betreft het systematisch vragen aan een bondgenoot om dingen voor ons te doen die we zelf niet mogen doen. De dienst heeft dat niet geconstateerd. Nogmaals, hiermee kan niet uitgesloten worden dat als wij op een specifiek risico worden gewezen, de informatie daarover verkregen is in een lange keten waarin misschien ook een keer iets is gedaan wat niet had gemogen volgens de Nederlandse wet. Dat kan ik niet uitsluiten. Dat vind ik echter geen U-bocht meer.”
to establish the facts about US surveillance programmes and their impact on fundamental rights in the EU and personal data of EU citizens.”
In response to questions from the EU regarding how data is collected and used under the surveillance programmes, the US stated that the collection of personal information based on Section 702 FISA and Section 215 Patriot Act is subject to a number of procedural safeguards and limitative conditions. Under both legal autorities, according to the US, privacy is protected by a multi-layered system of controls on what is collected and on the use of what is collected, and these controls are based on the nature and intrusiveness of the collection. It appeared from the discussions that there is a significant difference in interpretation between the EU and the US of a fundamental concept relating to the processing of personal data by security agencies. For the EU, data acquisition is synonymous with data collection and is a form of processing personal data. Data protection rights and obligations are already applicable at that stage. Any subsequent operation carried out on the data collected such as storage or consultation by human eyes, constitues further processing. As the US explained, under US law, the initial acquisition of personal data does not always constitute processing of personal data.; data is “processed” only when it is analysed by means of human intervention. This means that while certain safguards arise at the moment of acquisition, additional data protection safeguards arise at the time of processing.”
“
(1) Under US law, a number of legal bases allow large-scale collection and processing, for foreign intelligence purposes, including counter-terrorism, of personal data that has been transferred to the US or is processed by US companies. The US has confirmed the existence and the main elements of certain aspects of these programmes, under which data collection and processing is done with a basis in US law that lays down specific conditions and safeguards. Other elements remain unclear, including the number of EU citizens affected by these surveillance programmes and the geographical scope of surveillance programmes under Section 702.(2) There are differences in the safeguards applicable to EU data subjects compared to US data subjects, namely:i. Collection of data pertaining to US persons is, in principle, not authorised under Section 702. Where it is authorised, data of US persons is considered to be “foreign intelligence” only if necessary to the specified purpose. This necessity requirement does not apply to data of EU citizens which is considered to be “foreign intelligence” if it relates to the purposes pursued. This results in lower threshold being applied for the collection of personal data of EU citizens.ii. The targeting and minimisation procedures approved by FISC under Section 702 are aimed at reducing the collection, retention and dissemination of personal data of or concerning US persons. These procedures do not impose specific requirements or restrictions with regard to the collection, processing or retention of personal data of individuals in the EU, even when they have no connection with terrorism, crime or any other unlawful or dangerous activity. Oversight of the surveillance programmes aims primarily at protecting US persons.
26. Calls on the Member States, including when represented by their intelligence agencies, to refrain from accepting data from third states which have been collected unlawfully and from allowing surveillance activities on their territory by third states’ governments or agencies which are unlawfully under national law or do not meet the legal safeguards enshrined in international or EU-instruments, including the protection of human rights under the THEU, the EHCR and the EU Chapter of Fundamental Rights.”
3.De Wiv 2002
“
a. het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat;b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken;c. het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder a genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens waarvan de geheimhouding door de nationale veiligheid wordt geboden en van die onderdelen van de overheidsdienst en van het bedrijfsleven die naar het oordeel van Onze ter zake verantwoordelijke Ministers van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven;d. het verrichten van onderzoek betreffende andere landen ten aanzien van onderwerpen die door Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met Onze betrokken Ministers zijn aangewezen;e. het opstellen van dreigings- en risicoanalyses op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie gezamenlijk ten behoeve van de beveiliging van de personen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onderdeel b, en 42, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012 en de bewaking en de beveiliging van de objecten en de diensten die zijn aangewezen op grond van artikel 16 van die wet.”
“
a. het verrichten van onderzoek:1°. omtrent het potentieel en de strijdkrachten van andere mogendheden, ten behoeve van een juiste opbouw en een doeltreffend gebruik van de krijgsmacht;2°. naar factoren die van invloed zijn of kunnen zijn op de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde voor zover de krijgsmacht daarbij is betrokken of naar verwachting betrokken kan worden;b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken;c. het verrichten van onderzoek dat nodig is voor het treffen van maatregelen:1°. ter voorkoming van activiteiten die ten doel hebben de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht te schaden;2°. ter bevordering van een juist verloop van mobilisatie en concentratie der strijdkrachten;3°. ten behoeve van een ongestoorde voorbereiding en inzet van de krijgsmacht als bedoeld in onderdeel a, onder 2°.d. het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder c genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens betreffende de krijgsmacht waarvan de geheimhouding is geboden;e. het verrichten van onderzoek betreffende andere landen, ten aanzien van onderwerpen met een militaire relevantie die door Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met Onze betrokken Ministers, zijn aangewezen;f. het opstellen van dreigingsanalyses op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie gezamenlijk ten behoeve van de beveiliging van de personen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onderdeel b, en 42, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012 en de bewaking en de beveiliging van de objecten en de diensten die zijn aangewezen op grond van artikel 16 van die wet, voor zover het betreft personen, objecten en diensten met een militaire relevantie.”
elke handeling of geheel van handelingen met betrekking tot gegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.” De diensten zijn bevoegd tot het verwerken van gegevens met inachtneming van de eisen die daaraan bij of krachtens de Wiv 2002 of de Wet veiligheidsonderzoeken zijn gesteld. Dit betekent onder meer dat de verwerking van gegevens slechts plaatsvindt voor een bepaald doel en slechts voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze wetten en dat de verwerking van gegevens slechts betrekking kan hebben op in de Wiv 2002, voor de AIVD en MIVD afzonderlijk genoemde, bepaalde personen (artikelen 12 en 13 Wiv 2002).
De diensten zijn bevoegd tot het met een technisch hulpmiddel gericht aftappen, ontvangen, opnemen en afluisteren van elke vorm van gesprek, telecommunicatie of gegevensoverdracht door middel van een geautomatiseerd werk, ongeacht waar een en ander plaatsvindt. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid om versleuteling van de gesprekken, telecommunicatie of gegevensoverdracht ongedaan te maken” (artikel 25 lid 1 Wiv 2002), het ontvangen en opnemen van niet-kabelgebonden communicatie dat zijn oorsprong of bestemming in andere landen heeft, aan de hand van een technisch kenmerk ter verkenning van de communicatie: “
De diensten zijn bevoegd tot het met een technisch hulpmiddel ontvangen en opnemen van niet-kabelgebonden telecommunicatie die zijn oorsprong of bestemming in andere landen heeft, aan de hand van een technisch kenmerk ter verkenning van de communicatie. De diensten zijn bevoegd om van daarbij ontvangen gegevens kennis te nemen. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid om versleuteling van de telecommunicatie ongedaan te maken”(artikel 26 lid 1 Wiv 2002) en het ongericht ontvangen en opnemen van niet-kabelgebonden telecommunicatie en de selectie daarvan: “
De diensten zijn bevoegd tot het met een technisch hulpmiddel ongericht ontvangen en opnemen van niet-kabelgebonden telecommunicatie. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid om versleuteling van de telecommunicatie ongedaan te maken”en “
De gegevens die door de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, zijn verzameld, kunnen door de diensten worden geselecteerd aan de hand van: a. gegevens betreffende de identiteit van een persoon dan wel een organisatie; b. een nummer als bedoeld in artikel 1.1, onder bb, van de Telecommunicatiewet, dan wel enig technisch kenmerk; c. aan een nader omschreven onderwerp gerelateerde trefwoorden”(artikel 27 leden 1 en 3 Wiv 2002). Voor het ontvangen en opnemen van niet-kabelgebonden telecommunicatie ter verkenning van communicatie (ook ‘
searchen’ genoemd) en voor het ongericht ontvangen en opnemen van niet-kabelgebonden telecommunicatie is geen toestemming van de betrokken minister vereist, voor de selectie van ongerichte kabelgebonden telecommunicatie wel (artikel 26 lid 2 en artikel 27 leden 2, 4 en 5 Wiv 2002). Het ongericht ontvangen en opnemen van kabelgebonden telecommunicatie is op grond van de Wiv 2002 niet toegestaan.
“
1. De hoofden van de diensten dragen zorg voor het onderhouden van verbindingen met daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen.2. In het kader van het onderhouden van verbindingen als bedoeld in het eerste lid kunnen aan deze instanties gegevens worden verstrekt ten behoeve van door deze instanties te behartigen belangen, voor zover:a. deze belangen niet onverenigbaar zijn met de belangen die de diensten hebben te behartigen, en
Kamerstukken II1997/1998, 25 877, nr. 3, p. 73). Een verzoek van een Nederlandse dienst aan een buitenlandse dienst moet voldoen aan alle criteria die gelden voor gegevensverwerking.
I. te verklaren voor recht dat de Staat in strijd handelt met het Nederlands recht, in het bijzonder met de Wiv 2002 en/of internationale verdragsverplichtingen, in het bijzonder de artikelen 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en 7 en/of 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en/of 10 EVRM en 11 van het Handvest, door van buitenlandse diensten gegevens te ontvangen en/of te gebruiken die via ongeoorloofde middelen zijn vergaard, zoals met behulp van PRISM of vergelijkbare programma’s, waaronder begrepen informatie vergaard door buitenlandse diensten zonder deugdelijke grondslag in de Nederlandse wet;
ii. betrokkenen de mogelijkheid te bieden uitsluitsel te verkrijgen omtrent het al dan niet door de Staat hebben ontvangen van gegevens betreffende hun persoon van buitenlandse diensten, zulks in strijd met het Nederlands recht en/of één of meer van de internationale verdragsverplichtingen als bedoeld onder I, althans gegevens waarvan niet met zekerheid is vast te stellen dat dit niet het geval is, een en ander binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis; en/of
€ 50.000,-- voor iedere dag dat deze niet-nakoming voortduurt, zulks met een maximum van € 1.000.000,--;
Weber and Saravia v. Germany, par. 78)). Gelet hierop en gelet op artikel 6 EVRM, welke bepaling het recht op toegang tot de rechter waarborgt, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank voldoende feiten gesteld voor de conclusie dat zij een voldoende, concreet en eigen belang bij hun vorderingen tegen de Staat hebben. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de Staat dat deze eisers niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen.
behouden en bevorderen van het recht op privacy”, hetgeen zij beoogt te realiseren door onder meer het in rechte optreden voor “
alle burgers in Nederland ter bescherming van dit algemene belang”. De belangen die Privacy First behartigt, overstijgen naar het oordeel van de rechtbank dan ook de gebundelde belangen van individuele belanghebbenden. In de statuten van Internet Society Nederland is niet uitdrukkelijk vermeld dat zij mede optreedt voor alle burgers in Nederland ter bescherming van het algemeen belang van het recht op privéleven. Niettemin ligt naar het oordeel van de rechtbank in de doelstelling van Internet Society Nederland, onder meer inhoudende “
het stimuleren van gebruik en toepassingen van het internet in Nederland en het participeren in de evolutie en ontwikkelingen van het internet in de internationale context”, en de algemene formulering van die doelstelling besloten dat deze mede strekt tot bescherming van het recht op privéleven van alle internetgebruikers in Nederland. Hier komt bij dat haar optreden in rechte blijkens de statuten niet beperkt is tot de behartiging van de belangen van leden. De rechtbank neemt gelet hierop aan dat ook in het geval van Internet Society Nederland niet kan worden gezegd dat zij slechts optreedt ter behartiging van de gebundelde belangen van individuele belanghebbenden.
modus operandi) dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten elkaar niet plegen te informeren over hun bronnen en dat ten aanzien van de uitwisseling van die informatie het wederkerigheidsbeginsel (
quid pro quo) geldt. Dit betekent dat de diensten in het kader van de uitwisseling van gegevens in de regel niet weten op welke wijze de gegevens die zij van buitenlandse diensten ontvangen en vervolgens gebruiken, zijn verzameld. Hoewel buitenlandse diensten zijn gebonden aan de voor hen geldende internationale verdragsverplichtingen en wet- en regelgeving kan, gelet op de praktijk van samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten, niet worden uitgesloten dat die gegevens door buitenlandse diensten zijn verzameld in strijd met op Nederland rustende internationale verdragsverplichtingen, zoals die op grond van artikel 8 EVRM.
de ontvangst en het gebruikdoor de Staat van gegevens
van buitenlandse dienstendie door die diensten zijn vergaard op de door eisers gestelde wijze, in strijd zijn met de Wiv 2002 en/of internationale verdragsverplichtingen, en of in verband met de ontvangst en het gebruik van deze gegevens op de Staat een positieve verplichting rust. De ontvangst en het gebruik van deze gegevens zijn gebaseerd op artikel 59 lid 1 Wiv 2002. Buiten beschouwing blijft dus de verstrekking van gegevens in de zin van de Wiv 2002 aan buitenlandse diensten en het verlenen van ondersteuning aan deze diensten door de Staat op grond van de artikelen 59 leden 2 en 4 Wiv 2002. Eveneens laat de rechtbank buiten beschouwing de ontvangst en het gebruik van gegevens door de Staat op basis van de inzet van bijzondere bevoegdheden die aan de diensten in de artikelen 20-29 Wiv 2002 zijn toegekend.
zonder meer, derhalve
onder alle omstandigheden, in strijd zijn met de Wiv 2002 en met internationale verdragsverplichtingen. Gelet op de hiervoor genoemde kernvraag komt dit neer op de beoordeling of, als het ware, een “hek aan de grens” moet worden gezet.
collect it all’. De diensten krijgen, aldus eisers, via buitenlandse diensten de beschikking over gegevens die zij zelf nooit hadden mogen vergaren, hetgeen volgens hen neerkomt op het ‘witwassen van illegale data’.
wel is de Commissie gestuit op de situatie dat sommige buitenlandse diensten waarmee de Nederlandse diensten samenwerken de bevoegdheid hebben om ongericht kabelgebonden communicatie te intercepteren. Dit valt voor hen onder onder het begrip sigint. De Nederlandse diensten beschikken niet over deze bevoegdheid. De Commissie constateert dat wanneer de AIVD en de MIVD sigint van buitenlandse diensten ontvangen, hetgeen met enige regelmaat voorkomt, zij daardoor wellicht ook gegevens ontvangen die het resultaat zijn van kabelgebonden interceptie.” Voorts heeft de minister van Defensie na de Snowden-onthullingen in de Tweede Kamer op vragen geantwoord dat zij niet kan uitsluiten dat er ooit gebruikgemaakt wordt van gegevens die via het programma ‘PRISM’ bij de diensten zijn beland.
mogelijkmede gegevens ontvangen die het resultaat zijn van de inzet van bevoegdheden van die buitenlandse diensten waarover de diensten op grond van de Wiv 2002 zelf niet beschikken. Daaronder kunnen zich ook gegevens bevinden die door de buitenlandse diensten via ‘PRISM’ zijn verzameld.
De hoofden van de diensten dragen zorg voor het onderhouden van verbindingen met daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen.” De selectie van buitenlandse diensten vindt plaats, zoals de Staat onweersproken heeft gesteld, op basis van een aantal criteria, te weten de democratische inbedding van de desbetreffende dienst en respect voor mensenrechten, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Ook internationale verplichtingen kunnen een rol spelen. Ter zitting hebben eisers gesteld dat het hun in deze zaak niet gaat om de samenwerking met buitenlandse diensten als zodanig, maar om de grenzen die in het kader van deze samenwerking in acht moeten worden genomen. Nu eisers hun stellingen toespitsen op de samenwerking met de NSA, zal de rechtbank hierna in het bijzonder op die samenwerking ingaan. Nu het eisers niet om de samenwerking met de NSA als zodanig is te doen en zij onvoldoende feiten hebben gesteld die nopen tot de conclusie dat de NSA niet aan de genoemde selectiefactoren voldoet, is uitgangspunt dat de diensten op zichzelf mogen samenwerken met de NSA. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook indien Nederland deel zou uitmaken van de zogenoemde ‘Nine Eyes’, waarbij de rechtbank in het midden laat of dit het geval is.
FISC Document Production Order’. Hiervoor is een machtiging van de Foreign Intelligence Surveillance Court (FISC), vereist. Het gebruik van de aan de NSA toekomende bevoegdheden tot het vergaren van gegevens is achteraf onderworpen aan parlementaire controle en aan het toezicht van de interne ‘
Inspector General’. Voorafgaand aan de inzet van die bevoegdheden vindt controle door de FISC plaats. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gegeven deze wet- en regelgeving en het daarin vervatte systeem van toezicht op de naleving ervan,
niet in algemene zingezegd worden, zoals eisers stellen, dat de diensten in het geval van de ontvangst en het gebruik van gegevens van de NSA, in strijd met artikel 8 EVRM handelen. De omstandigheid dat de rechtspraak in de VS divergeert ten aanzien van de vraag of de vergaring van inlichtingenmateriaal door de NSA op basis van Section 702 FISA en Section 215 van de US Patriot in overeenstemming is met het Vierde Amendement van de Amerikaanse grondwet, alsmede dat uit het onderzoek van de EU-VS-expertgroep naar voren is gekomen dat de eisen in de Amerikaanse wet- en regelgeving om inlichtingen te vergaren met betrekking tot personen die geen Amerikaans staatsburgers zijn lager zijn dan die voor Amerikaanse staatsburgers, acht de rechtbank onvoldoende voor een andere conclusie.
processing”) van (persoons)gegevens door veiligheidsdiensten, waarbij in de VS de initiële verzameling van (persoons)gegevens niet steeds onder die verwerking valt en op het moment van de verzameling weliswaar sprake is van zekere waarborgen, maar aanvullende waarborgen bestaan vanaf het moment van de verdere verwerking ervan. In sommige opzichten biedt de Amerikaanse regelgeving, zoals blijkt uit het vorenstaande, minder waarborgen ten opzichte van degenen die geen staatsburger van de VS zijn. De omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat de diensten stelselmatig buiten de Nederlandse wet- en regelgeving om persoonsgegevens en andere gegevens verwerven en dat er evenmin aanwijzingen zijn dat zij expliciet verzoeken aan buitenlandse diensten hebben gedaan om bevoegdheden in te zetten die volgens de Nederlandse wet- en regelgeving niet zijn toegestaan (de U-bochtconstructie) doet er niet aan af dat niet kan worden uitgesloten dat de diensten gegevens ontvangen die in de VS in strijd met artikel 8 EVRM zijn vergaard en dat zij deze gegevens ook gebruiken.
P.J. and J.H. v. The United Kingdom), par. 42). Ook de mate van bescherming die in het Handvest aan persoonsgegevens wordt toegekend, is ruimer dan die in het EVRM met betrekking tot het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ingevolge artikel 8 lid 2 van het Handvest moeten persoonsgegevens eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Bovendien heeft eenieder recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan en ziet een onafhankelijke autoriteit toe op de naleving van deze regels. Die bescherming kan, zoals ook hierna aan de orde zal komen, niet in gelijke mate worden ontleend aan het EVRM. Overigens is het Handvest van toepassing op de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer leggen (artikel 51 Handvest). Die situatie is in dit geval niet aan de orde.
Malone v. The United Kingdom), par. 84, respectievelijk o.a. EHRM 26 maart 1987, app. no. 9248/81 (
Leander v. Sweden), par. 48). Volgens vaste rechtspraak is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een individu op grond van artikel 8 lid 2 EVRM (slechts dan) gerechtvaardigd indien die inbreuk (1) in overeenstemming is met het recht (“
in accordance with the law”) en (2) noodzakelijk is in een democratische samenleving (“
necessary in a democratic society”) voor (3) verwezenlijking van één van de in deze bepaling genoemde doelen, waaronder de nationale veiligheid.
onvoorzienbaarmoet blijven (zie het EHRM in zijn uitspraak in de zaak
Malone v. The United Kingdom, par. 67). Eisers gaan hieraan ten onrechte voorbij. Voldoende is volgens het EHRM dat er een wettelijke basis bestaat die de reikwijdte van een inmenging (of de bevoegdheid hiertoe) en de voorwaarden voor de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid hiertoe bepaalt. De wet moet echter wel voldoende duidelijk geformuleerd zijn, opdat zij de burger een voldoende aanwijzing geeft van de omstandigheden waarin en de voorwaarden waaronder de overheden de bevoegdheid hebben een beroep te doen op dergelijke en mogelijk gevaarlijke inmengingen op het recht op respect voor het privéleven en de correspondentie (vgl. ook EHRM 16 februari 2000, app. no. 27798/95 (
Amman v. Switzerland), par. 44 en 62).
abuses of power”) te voorkomen. De nationale wetgeving moet volgens het EHRM in ieder geval regels bevatten over: “
the nature of the offences which may give rise to an interception order; a definition of the categories of people liable to have their telephones tapped; a limit for the duration of telephone tapping; the procedure to be followed for examening, using and storing of the data obtained; the precautions to be taken when communicating the data to other parties; and the circumstances in which recordings may or must be erased or the tapes destroyed.” (zie de eerder genoemde uitspraak van het EHRM in
Weber and Saravia v. Germany, par. 95). Uit de uitspraak van het EHRM van 1 juli 2008, app. 58243/00 (
Liberty and others v. The United Kingdom), par. 63, kan worden gedestilleerd dat de geformuleerde minimumwaarborgen niet slechts betrekking hebben op de gerichte interceptie van telecommunicatie tussen individuen, maar tevens op meer ongerichte vormen van interceptie van telecommunicatie, waaronder, in die zaak, het strategisch monitoren van de (inhoud van) telefoongesprekken.
Liberty v. The United Kingdomheeft geformuleerd zonder meer moet worden doorgetrokken naar de verzameling van (ruwe) gegevens in bulk in het kader van internationale samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Naar het oordeel van de rechtbank valt een dergelijke conclusie niet aan de rechtspraak van het EHRM te ontlenen. De rechtbank laat in het midden of artikel 59 lid 1 Wiv zoals thans geformuleerd onder alle omstandigheden de toets der kritiek van artikel 8 EVRM kan doorstaan. Zodanig vérstrekkende waarborgen als eisers voorstaan, eist artikel 8 lid 2 EVRM naar het oordeel van de rechtbank bij de ontvangst en het gebruik van gegevens in het kader van internationale samenwerking zoals door eisers gesteld, evenwel niet. Daartoe is het volgende van belang.
metering” in de bewoordingen van het EHRM), voor zover dit plaatsvindt in het kader van geheime surveillance (onderzoek of toezicht), onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM. Het verzamelen van metagegevens moet echter, gelet op de aard van die gegevens, worden onderscheiden van het onderscheppen van de inhoud van telecommunicatie, zoals telefoongesprekken, waarvan sprake was in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het EHRM in de zaak
Malone v. The United Kingdom(zie par. 84 van die uitspraak van het EHRM en ook de eerdergenoemde uitspraak in
P.J. and J.H. v. The United Kingdom, par. 42)
.Het EHRM heeft voorts in zijn uitspraak van 2 september 2010, app. no. 35623/05 (
Uzun v. Germany), in het geval van geheim toezicht van een verdachte via het Global Position System (GPS), waarbij derhalve gegevens via satellietverbindingen zijn verzameld, de desbetreffende minimumwaarborgen niet van toepassing geacht. Het EHRM acht de strenge standaard zoals in zijn uitspraak inzake
Liberty v. The United Kingdomgeformuleerd niet van toepassing omdat surveillance via GPS, aldus het EHRM, een minder ernstige inbreuk op het privéleven van het individu oplevert dan de interceptie van zijn of haar telefoongesprekken (zie par. 65 en 66 van deze uitspraak). Gelet hierop heeft het EHRM in die uitspraak de meer algemene beginselen van bescherming tegen een willekeurige inbreuk met de grondrechten van artikel 8 EVRM toegepast. Voldoende was volgens het EHRM (par. 63) dat de nationale wetgeving toereikende en effectieve waarborgen biedt tegen een willekeurige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze beoordeling is blijkens deze uitspraak voorts relatief en sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Voor toepassing van deze laatste maatstaf, meer dan voor toepassing van de gestelde minimumwaarborgen, is naar het oordeel van de rechtbank ook aanleiding in het geval van de ontvangst van gegevens in bulk, waarbij immers ten tijde van de ontvangst niet bekend is wat de aard van de gegevens is en op welk(e) individu(en) deze gegevens betrekking hebben. Ook als de verzamelingen mogelijk mede betrekking hebben op de inhoud van telecommunicatie (of het strategisch monitoren daarvan) kan de ernst van de inbreuk op het privéleven niet gelijk worden gesteld aan die in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van het EHRM in
Weber and Saravia v. Germanyen
Liberty v. The United Kingdom.
P.G. and J.H. v. The United Kingdom), par. 46-48). Het verzamelen van gegevens moet, uit het oogpunt van de eisen die het EVRM aan de nationale wetgeving stelt, derhalve worden onderscheiden van andere handelingen die op grond van de Wiv 2002 onderdeel zijn van de verwerking van gegevens, zoals bijvoorbeeld het opslaan, ordenen, raadplegen en samenbrengen en het in onderling verband brengen van gegevens, alsmede het extern verstrekken van gegevens. In hoeverre de uitwisseling van gegevens een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het individu meebrengt, is met name afhankelijk van wat er met die gegevens gebeurt.
modus operandivan inlichtingen- en veiligheidsdiensten, op grond waarvan diensten elkaar niet plegen te informeren over hun bronnen, en het wederkerigheidsbeginsel ten aanzien van de uitwisseling van informatie, waarop de Staat zich beroept, geen valide argumenten vormen voor het ontbreken van de door hen gestelde waarborgen. Die feitelijke praktijk kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet door de Staat worden genegeerd, terwijl uit het oogpunt van nationale veiligheid niet van de Staat kan worden verwacht dat hij de samenwerking met buitenlandse diensten als gevolg van die praktijk ook dan verbreekt als deze diensten op zichzelf voldoen aan de eerder geschetste criteria voor samenwerking. Als eenmaal aan de criteria voor samenwerking wordt voldaan, noopt artikel 8 EVRM niet tot het eerder genoemde “hek aan de grens”. En juist dit vormt de kern in deze procedure voor zover het gaat om de ontvangst en het gebruik van gegevens door de diensten van buitenlandse diensten wanneer deze gegevens zijn verkregen met de inzet van bevoegdheden waarover de Nederlandse diensten niet beschikken, waaronder met behulp van ‘PRISM’ of vergelijkbare programma’s.
modus operandiis dus, anders dan eisers stellen, geen vrijbrief of “absoluut verschoningsrecht” voor het handelen van diensten bij het verwerven van gegevens van buitenlandse diensten.
Telegraaf Media Nederland Landelijke Media B.V. and others v. The Netherlands) geoordeeld dat de Wiv 2002 niet in “
accordance with the law” is omdat niet is voorzien in een rechterlijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen journalisten om hun journalistieke bronnen te achterhalen. In die zaak was evenwel voldoende aannemelijk dat de journalisten van
De Telegraafop basis van de inzet van een daartoe strekkende bijzondere bevoegdheid werden afgeluisterd door de AIVD. Bovendien had het in die zaak (in de nationale procedure) gevorderde gebod tot het staken van alle onderzoeken en het gebruik van bijzondere bevoegdheden door de AIVD, uitsluitend betrekking op de desbetreffende journalisten. Dit nu is in deze zaak anders. Eisers hebben, anders dan een algemene beschrijving van hun activiteiten, geen feiten gesteld waaruit enige concrete aanwijzing blijkt dat met betrekking tot hen persoonlijk gegevens door de diensten zijn ontvangen en gebruikt die zijn verzameld door buitenlandse diensten in strijd met artikel 8 EVRM. De gevorderde verklaring voor recht en het gevorderde gebod de ontvangst en het gebruik van gegevens van buitenlandse diensten te staken, hebben verder niet slechts betrekking op eisers, maar zijn algemeen van aard.
wide margin of appreciation”) toe inzake de vraag of een gerechtvaardigd belang door de inmenging gediend is (zie o.a. in de eerdergenoemde uitspraak in
Weber and Saravia v. Germany, par. 106). Dat de nationale veiligheid op zichzelf een voldoende legitiem doel is om in het kader van internationale samenwerking mede gegevens afkomstig van buitenlandse diensten te verwerven, is niet in geschil. Om te kunnen voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium moet sprake zijn van een dringende maatschappelijke behoefte (“
pressing social need”) en worden voldaan aan het vereiste van proportionaliteit (“
proportionate to the legitimate aim pursued”). Volgens eisers valt niet in te zien waarom het noodzakelijk is dat de diensten de beschikking krijgen over gegevens die de buitenlandse diensten verkregen hebben door een schending van grondrechten en deze gegevens gebruiken. De Staat moet volgens eisers aantonen waarom niet naar de herkomst van informatie kan worden geïnformeerd en waarom de samenwerking niet op een minder ingrijpende manier kan. Niet aan de orde is evenwel de vraag of het noodzakelijk is om gegevens te verkrijgen die in strijd met artikel 8 EVRM zijn verworven. Het gaat om een dringende maatschappelijke behoefte dat met buitenlandse diensten wordt samengewerkt en dat in dat verband verzamelingen gegevens in bulk worden uitgewisseld. Zoals de Staat ter zitting naar voren heeft gebracht, kan wel naar de herkomst van informatie worden geïnformeerd, maar zal daarop in de regel geen antwoord worden gegeven. Dat, als een partner eenmaal aan de voor samenwerking geldende criteria voldoet, de aard en inhoud van die samenwerking, op voorhand niet zijn beperkt, is ook gerechtvaardigd gelet op de risico’s voor de nationale veiligheid die aan een andere benaderingswijze zouden kunnen zijn verbonden. Van de Staat kan niet worden gevergd dat hij de dringend noodzakelijke samenwerking met buitenlandse diensten, zoals die van de VS, op het spel zet louter op grond van onbekendheid met hun werkwijze en de kans dat de Nederlandse diensten informatie ontvangen die is vergaard op een in Nederland niet toegelaten wijze. Het zwaarwegende belang van de nationale veiligheid geeft hier de doorslag.
Leander v. Sweden, par. 48). Dit laat onverlet dat in artikel 8 EVRM geen algemeen recht op toegang tot (persoons)gegevens is neergelegd, maar dat aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of een recht op toegang bestaat (zie EHRM 7 juli 1989, app. no. 10454/83,
Gaskin v. The United Kingdom, par. 37). Voorts kan uit artikel 8 EVRM in het geval van geheime surveillance geen absolute notificatieverplichting achteraf worden afgeleid, aangezien dat praktisch onuitvoerbaar zou zijn (zie EHRM 6 september 1978, app. no 5029/71 (
Klass v. Germany), par. 58).
mogelijkheidbestaat dat de Nederlandse diensten kabelgebonden informatie ontvangen en gebruiken die door buitenlandse diensten, elders, “ongericht” is vergaard. De Nederlandse diensten hebben zelf niet de bevoegdheid dergelijke gegevens te vergaren. De rechtbank heeft deze handelwijze van de Nederlandse diensten getoetst aan onder meer de Wiv 2002 en artikel 8 EVRM. De ontvangst van de gegevens waarover het hier gaat, vindt plaats op basis van artikel 59 lid 1 Wiv 2002, dat bepaalt dat de diensten verbindingen onderhouden met buitenlandse diensten en dat derhalve uitgaat van de geoorloofdheid van contacten met andere diensten. De Nederlandse diensten mogen, op zichzelf bezien, dus samenwerken met de VS en daarmee ook gegevens afkomstig uit de VS ontvangen en gebruiken. Deze staat is gebonden aan eigen regelgeving, die in algemene zin gezegd niet strijdig is met de eisen van artikel 8 EVRM. In sommige opzichten biedt die regelgeving echter minder waarborgen ten opzichte van degenen die geen staatsburger van de VS zijn. Dit leidt tot de vraag hoe het ontvangen en vervolgens gebruiken van elders vergaarde informatie die de diensten niet zelf met de inzet van bijzondere bevoegdheden op grond van de Wiv 2002 hadden mogen verzamelen, zich verhoudt tot de waarborgen op grond van artikel 8 EVRM.
€ 1.493,- (€ 589,- aan griffierecht en € 904,- aan salaris advocaat; twee punten volgens tarief II (€ 452,-) dat onder meer in zaken van onbepaalde waarde wordt gebruikt).