In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een kort geding over vervroegde onteigening. De provincie Zuid-Holland heeft een vordering tot vervroegde onteigening ingesteld op basis van een Koninklijk Besluit van 30 september 2013. De gedaagden, waaronder [A] c.s., verzetten zich tegen deze onteigening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toetsing van het onteigeningsbesluit beperkt is tot de vraag of de Kroon in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitvoering van ruimtelijke ordeningsplannen. De rechtbank oordeelt dat [A] c.s. geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat het onteigeningsbesluit niet in stand kan blijven. De noodzaak en urgentie van de onteigening ten behoeve van de uitvoering van de inpassingsplannen zijn niet betwist. De rechtbank heeft ook de hoogte van het voorschot op de schadeloosstelling beoordeeld. [A] c.s. verzet zich tegen het aangeboden voorschot van € 209.409,00, maar de rechtbank oordeelt dat dit aanbod niet onredelijk is en stelt het voorschot vast op het aangeboden bedrag. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van Rabobank c.s. tot rechtstreekse uitkering van het voorschot toegewezen, voor zover dit betrekking heeft op de zaaksvervanging. De rechtbank heeft de onteigening uitgesproken en de verdere procedure geregeld, waarbij deskundigen zullen worden ingeschakeld voor de begroting van de schadeloosstelling.