ECLI:NL:RBDHA:2014:8914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
21 juli 2014
Zaaknummer
C-09-448854 - HA ZA 13-0916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesrechtelijke perikelen in civiele bodemprocedure na verwijzing door kantonrechter

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag diende, betreft het een kort geding dat is voortgevloeid uit een civiele bodemprocedure na verwijzing door de kantonrechter. De eiseres, Amsterdam Real Estate Services BV, had een vordering ingesteld tegen de gedaagden, waaronder de besloten vennootschap De Haagse Olifant BV en een heer, met als doel een bedrag van € 25.000,- te vorderen op basis van een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter had eerder de zaak verwezen naar de civiele rechter vanwege een betwisting van de rechtstitel door de gedaagden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na de verwijzing door de kantonrechter geen advocaat heeft gesteld, wat in civiele zaken verplicht is. Dit heeft geleid tot een situatie waarin eiseres niet tijdig het verhoogde civiele griffierecht heeft betaald. De rechtbank overwoog dat, hoewel de wetgever een procedurele sanctie voor ogen had, de bijzondere omstandigheden van deze zaak een andere benadering vereisten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om eiseres niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, met veroordeling van eiseres in de proceskosten van de gedaagden.

In de vrijwaringszaak, die ook aan de orde was, heeft de rechtbank eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun regresvorderingen, omdat de hoofdzaak niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten in de vrijwaringszaak voor eigen rekening van de gedaagden gelaten, gezien de uitkomst van de hoofdzaak. De rechtbank heeft benadrukt dat partijen de mogelijkheid hebben om een nieuwe bodemprocedure te voeren zonder te stuiten op procesrechtelijke regels van gezag van gewijsde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel (civiele bodemzaken), zittingsplaats Den Haag
Vonnis van 23 juli 2014 in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
in de hoofdzaakmet zaaknummer / rolnummer C/09/449901/ HA ZA 13-0979 van:
de besloten vennootschap
AMSTERDAM REAL ESTATE SERVICES BV,
gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
kantongemachtigde: Vesting Finance Incasso BV te Hilversum,
civiele advocaat: géén advocaat gesteld na verwijzing door de kantonrechter,
tegen

1.de besloten vennootschap DE HAAGSCHE OLIFANT BV,

2. de heer
[X],
gevestigd / wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
kantongemachtigde: mr. R.M. Köhne te Den Haag,
civiele advocaat: mr. R.M Köhne te Den Haag,
en in de vrijwaringszaakmet zaaknummer / rolnummer C/09/463076 /HA ZA 14-0408 van:

1.de besloten vennootschap DE HAAGSCHE OLIFANT BV,

2. de heer
[X],
gevestigd / wonende te [woonplaats],
eisers in de vrijwaringszaak,
advocaat: mr. R.M Köhne te Den Haag,
tegen
de heer
[Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de vrijwaringszaak,
niet verschenen, verstek verleend.
De rechtsoverwegingen in beide procedures
1. De rechtbank heeft
in de hoofdzaakkennis genomen van de volgende procestukken:
  • de twee dagvaardingen van 10 januari 2013 tegen de eerste rolzitting van de kantonrechter te Den Haag van 23 januari 2013, met producties;
  • de incidentele conclusie van 27 maart 2013, strekkende tot verwijzing naar de civiele rechter en tot oproeping in vrijwaring;
  • de antwoordakte in de twee incidenten van 24 april 2013;
  • het comparitievonnis van de kantonrechter van 19 juni 2013;
  • het verwijzingsvonnis van de kantonrechter te Den Haag van 14 augustus 2013;
  • het herstelvonnis van de kantonrechter te Den Haag van 28 augustus 2013;
  • het vonnis in het vrijwaringsincident van de civiele rechter van 19 februari 2014;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van 2 april 2014;
  • de faxbrief van de civiele griffier van 30 april 2014.
2. De rechtbank heeft
in de vrijwaringszaakvoorts kennis genomen van:
  • de dagvaarding van 24 maart 2014 tegen de eerste rolzitting van de civiele rechter van 2 april 2014;
  • het ter rolzitting van 2 april 2014 aan gedaagde in vrijwaring verleende verstek.
3. Ter civiele rolzitting van 21 mei 2014 heeft mr. Köhne vonnis gevraagd in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de vonnisdatum in de hoofdzaak en in de daarmee nauw samenhangende vrijwaringszaak nader bepaald op vandaag, 23 juli 2014.
4. Eiseres in de hoofdzaak heeft bij dagvaarding gevorderd dat (de kantonrechter van) de rechtbank gedaagden in de hoofdzaak hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan haar van € 25.000,-, met nevenvorderingen. De hoofdvordering is gebaseerd op nakoming van een vaststellingsovereenkomst met een belang van € 30.000,- in hoofdsom, waarbij eiseres haar vordering bij de kantonrechter wegens de competentiegrens heeft beperkt tot € 25.000,- “onder uitdrukkelijke handhaving van haar rechten op het meerdere”.
5. De kantonrechter heeft in zijn verwijzingsvonnis van 14 augustus 2013 de eerste incidentele vordering van gedaagde in de hoofdzaak, die strekte tot verwijzing naar de civiele rechter wegens onder meer betwisting van de rechtstitel, op grond van de artikelen 71 en 93 Rv toegewezen. Bij herstelvonnis van 28 augustus 2013 heeft de kantonrechter een aantal formele verzuimen in zijn verwijzingsvonnis van 14 augustus 2013 hersteld en de procedure verwezen naar de civiele rolzitting van 11 september 2013 “voor beraad”. In zijn herstelvonnis heeft de kantonrechter de procespartijen ook alsnog gewezen op onder meer de verplichte procesvertegenwoordiging in civiele zaken door een advocaat en op de na verwijzing verschuldigde, ten opzichte van kantonzaken voor eiseres verhoogde en voor gedaagden alsnog verschuldigde, civiele griffierechten.
6. Ter eerste civiele rolzitting van 11 september 2013 na verwijzing heeft mr. Köhne zich tot advocaat voor gedaagden in de hoofdzaak gesteld. Kort nadien is het voor die gedaagden verschuldigde civiele griffierecht betaald. Na de verwijzing door de kantonrechter heeft zich echter voor eiseres in de hoofdzaak ter civiele rolzittingen van 11 en 25 september 2013 geen advocaat gesteld, en is mede daardoor ook niet het ten opzichte van kantonzaken verhoogde civiele griffierecht voor eiseres betaald.
7. Mr. Köhne heeft vervolgens ter rolzitting van 9 oktober 2013 vonnis gevraagd in het sinds 27 maart 2013 nog lopende tweede incident, dat strekte tot oproeping in vrijwaring. Om organisatorische redenen heeft de rechtbank dat vonnis in het vrijwaringsincident in de hoofdzaak pas gewezen op 19 februari 2014. Daarbij is de tweede incidentele vordering tot verlof voor dagvaarding in vrijwaring toegewezen en is de hoofdzaak verwezen naar de rolzitting van 2 april 2014 voor conclusie van antwoord.
8. Bij conclusie van antwoord van 2 april 2014 van mr. Köhne hebben gedaagden in de hoofdzaak vervolgens de vorderingen van eiseres in de hoofdzaak gemotiveerd doen weerspreken en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met proceskostenveroordeling van eiseres in de hoofdzaak en uitvoerbaar verklaring bij voorraad. Bij faxbrief van 30 april 2014 heeft de civiele griffier daarna aan eiseres in de hoofdzaak geschreven - aan het faxadres van haar kantongemachtigde met kopie aan mr. Köhne en met bevestigingen van faxontvangst – dat de procedure (nog) één week zou worden aangehouden “om de eisende partij de gelegenheid te geven om zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat”. Ook na die faxbrief heeft zich echter geen advocaat voor eiseres in de hoofdzaak gesteld, waarna mr. Köhne ter rolzitting van 21 mei 2014 tenslotte vonnis in de hoofdzaak heeft gevraagd.
9. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank het meest voor de hand om in een zeldzaam geval als dit - zeldzaam omdat deze eiseres in de hoofdzaak zich na de verwijzing door de kantonrechter bij de civiele rechter niet heeft laten vertegenwoordigen door een in civiele zaken verplichte advocaat en mede daardoor ook niet het verschuldigde, ten opzichte van kantonzaken verhoogde, civiele griffierecht heeft betaald - aan eiseres in de hoofdzaak ontslag van instantie te verlenen op grond van artikel 127a Rv wegens het niet of niet tijdig betalen van het verschuldigde civiele griffierecht.
10. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 8 WGBZ moet echter worden afgeleid dat de wetgever toepassing van die voor de hand liggende procedurele sanctie door de civiele rechter na verwijzing door de kantonrechter niet heeft gewild. Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar de memorie van toelichting op art. 8 WGBZ van de toenmalige minister, en voorts naar het vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 december 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BY8412, in welke Arnhemse zaak zich na verwijzing verwante maar niet dezelfde zeldzame griffierechtproblemen voordeden als in deze Haagse zaak. Kennelijk geldt ook in relatief zeldzame gevallen als deze na verwijzing nog steeds het motto “eens verschenen blijft verschenen” (zie de wetsgeschiedenis op artikel 71 Rv) en moet de civiele rechter volgens de wetgever de procedure verder behandelen, ook al is dat in strijd met de strekking van de WGBZ dat de rechter de zaak niet (verder) in behandeling neemt indien niet tijdig de juiste griffierechten zijn betaald. Ook de schendingen van ten eerste de verplichte civiele procesvertegenwoordiging en van ten tweede de verhoogde civiele griffierechtbetalingen doen daaraan kennelijk onvoldoende af, zo begrijpt de rechtbank de voornoemde wetsgeschiedenis van artikel 8 WGBZ.
11. De rechtbank blijft echter van oordeel dat de voornoemde civiele proceshouding van eiseres in de hoofdzaak na verwijzing door de kantonrechter geen inhoudelijke beloning maar een formele sanctie verdient. Daarom zal de rechtbank alles afwegende in dit geval eiseres in de hoofdzaak niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen tegen gedaagden in de hoofdzaak wegens de hierna volgende formele procedurele redenen.
12. Gedaagden in de hoofdzaak hebben de vorderingen van eiseres in de hoofdzaak na de verwijzing door de kantonrechter bij conclusie van antwoord door hun civiele advocaat voldoende gemotiveerd doen weerspreken. Nu eiseres in de hoofdzaak na de verwijzing door de kantonrechter niet meer vertegenwoordigd door een advocaat is verschenen en aldus de gemotiveerde verweren van gedaagden bij conclusie van antwoord niet ter gelegenheid van een comparitie van partijen of een conclusie van repliek bij de civiele rechter heeft weersproken, zal de rechtbank de verweren van gedaagden bij conclusie van antwoord in deze civiele procedure om die formele redenen voor juist houden.
13. Dat betekent dat de rechtbank eiseres in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, met veroordeling van eiseres in de proceskosten van gedaagden in de hoofdzaak. De rechtbank begroot die proceskosten op € 1.836,- voor betaald civiel griffierecht en € 579,- forfaitair salaris advocaat, dat is in totaal dus € 2.415,-. De rechtbank zal die proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat gedaagden in de hoofdzaak daartoe hebben geconcludeerd. Over de proceskosten van het eerste incident tot verwijzing heeft de kantonrechter al beslist. De proceskosten van het tweede incident tot vrijwaring zal de rechtbank voor eigen rekening van gedaagden in de hoofdzaak laten, gelet op de hierna volgende uitkomst van de vrijwaringszaak.
14. De rechtbank zal eisers in de vrijwaringszaak niet-ontvankelijk verklaren in hun regresvorderingen op gedaagde in vrijwaring, omdat de rechtbank gelet op al het voorgaande eiseres in de hoofdzaak niet-ontvankelijk in haar vorderingen in de hoofdzaak zal verklaren en er aldus uit de aard der zaak geen sprake kan zijn van toewijzing van een desbetreffende regresvordering in de vrijwaringszaak.
15. Omdat de gedaagde in de vrijwaringszaak niet bij advocaat is verschenen en tegen hem dus verstek is verleend, zal de rechtbank in de vrijwaringszaak slechts bepalen dat eisers in de vrijwaringszaak hun proceskosten in die vrijwaringszaak gelet op de uitkomst daarvan zelf zullen moeten dragen.
16. De rechtbank heeft in het voorgaande bewust gekozen voor niet-ontvankelijk verklaring in de vorderingen in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak om de voornoemde formele redenen, zulks ook om daarmee aan partijen duidelijk te maken dat zij naar het oordeel van de rechtbank over hun onderhavige materiële geschilpunten zo nodig bij deze rechtbank een nieuwe bodemprocedure zullen kunnen voeren en daarbij niet zullen afstuiten op de procesrechtelijke regels van gezag van gewijsde en/of “ne bis in idem”.
De beslissingen van de rechtbank in beide procedures
- verklaart eiseres
in de hoofdzaakniet-ontvankelijk in haar vorderingen in de hoofdzaak;
- veroordeelt eiseres
in de hoofdzaaktot betaling aan gedaagden in de hoofdzaak van in totaal € 2.415,- voor hun proceskosten in de hoofdzaak, en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- verklaart eisers
in de vrijwaringszaakniet-ontvankelijk in hun regresvorderingen in de vrijwaringszaak;
- bepaalt dat eisers
in de vrijwaringszaakhun proceskosten in de vrijwaringszaak zelf zullen moeten dragen.
Dit vonnis in beide zaken is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op woensdag 23 juli 2014, in het bijzijn van de griffier.