ECLI:NL:RBDHA:2014:8895
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Boeteoplegging ingevolge de Wet aanscherping en schending mededelingsplicht met verminderde verwijtbaarheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan eiser, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Toeslagenwet (TW). De boete van € 3.792,22 was opgelegd omdat eiser niet had gemeld dat zijn leefsituatie was veranderd door het vertrek van zijn zoon naar Suriname op 13 juli 2012. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 17 februari 2014, waarin het Uwv het bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 3 juni 2014 heeft eiser aangevoerd dat hij de wijziging tijdig had doorgegeven, maar het Uwv stelde dat er geen bewijs was van deze melding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser verplicht was om wijzigingen in zijn leefsituatie te melden en dat hij dit niet had gedaan. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht een boete had opgelegd, maar dat de hoogte van de boete niet in overeenstemming was met de omstandigheden van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de boete moest worden gematigd tot € 654,--, rekening houdend met de financiële situatie van eiser en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn ziekte en het overlijden van zijn broers.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, de hoogte van de boete vastgesteld op € 654,--, het primaire besluit herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 974,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.