ECLI:NL:RBDHA:2014:8888
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Boeteoplegging op grond van de Wet Aanscherping en schending van de informatieplicht Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser ontving vanaf 15 juli 2013 een WW-uitkering, maar is vanaf 5 augustus 2013 gaan werken voor een uitzendbureau. Eiser heeft echter verzuimd om deze wijziging tijdig door te geven aan het UWV, wat leidde tot een boete van € 698,20 die hem was opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig melding te maken van zijn werkzaamheden. De vader van eiser heeft op 6 september 2013 melding gemaakt, maar dit was te laat. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht een boete heeft opgelegd, maar dat de hoogte van de boete onevenredig was. De rechtbank heeft de boete verlaagd naar € 350,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de korte duur van de overtreding en het feit dat eiser niet opzettelijk heeft geprobeerd om de WW-uitkering te behouden.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is bepaald dat het UWV het griffierecht van € 45,- aan eiser moet vergoeden en dat de proceskosten tot een bedrag van € 974,- voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.