In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Azerbeidjaanse vrouw, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat haar asielaanvraag was afgewezen en een inreisverbod van tien jaar was opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 23 april 2014 gehouden, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig. Eiseres had gesteld dat zij niet de persoon was die internationaal gesignaleerd stond bij Interpol en dat de documenten die zij had overgelegd authentiek waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet de identiteit bezit die zij heeft opgegeven. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar dactyloscopisch onderzoek en de signalering door Interpol. Eiseres had aangevoerd dat de signalering door Interpol misbruik was en dat de Azerbeidjaanse autoriteiten niet betrouwbaar waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres betrokken was bij de misdrijven waarvoor zij werd gezocht, en dat de afwijzing van de asielaanvraag op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet kon worden gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 974. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.