In deze zaak, uitgesproken op 9 juli 2014 door de Rechtbank Den Haag, staat de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag omzetbelasting centraal. Eiseres, een fiscale eenheid bestaande uit X1 BV, X2 BV en X3 BV, heeft in de jaren 2006 tot en met 2008 aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting in aftrek gebracht, die door H in rekening zijn gebracht. De Belastingdienst heeft na een onderzoek door de FIOD deze bedragen nageheven, omdat H betrokken zou zijn geweest bij btw-fraude. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om te voorkomen dat zij betrokken raakte bij deze fraude, waardoor zij geen recht heeft op aftrek van de door H in rekening gebrachte omzetbelasting.
Voor de belasting die aan X3 BV in rekening is gebracht, oordeelt de rechtbank dat het weigeren van het recht op vooraftrek verder gaat dan noodzakelijk is om belastinginkomsten te beschermen. Eiseres heeft deze belasting als verschuldigde belasting aangegeven en verricht geen activiteiten waarvoor geen recht op vooraftrek bestaat. Het beroep is in dit opzicht gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.654.373, met een overeenkomstige vermindering van de heffingsrente. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.190.