Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 21 mei 2014 ingekomen verzoek van:
[de moeder],
[de vader],
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- het f-formulier d.d. 5 juni 2014, met bijlage, van de zijde van de moeder;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar België. De moeder, woonachtig in België, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen, na een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader in Nederland zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de rechter gebonden was aan deze eerdere beslissing en dat er geen sprake was van ongeoorloofde achterhouding van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 20 juli 2012 bij de vader in Nederland verblijven, en dat de moeder niet eerder had gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de moeder tot teruggeleiding van de kinderen naar België moest worden afgewezen, omdat er geen sprake was van een ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering. De proceskosten werden gecompenseerd, en het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de kosten werd eveneens afgewezen. De beschikking is gegeven door de kinderrechters J. Brandt, M.P. Verloop en A.M. Brakel, en is openbaar uitgesproken.