ECLI:NL:RBDHA:2014:8601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
14/9093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en verzuim bij indiening gronden beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan eiser, een Ivoriaanse nationaliteit. Eiser had eerder twee verblijfsrechtelijke procedures doorlopen die waren toegewezen aan nevenzittingsplaats Groningen. De rechtbank oordeelde dat er verwarring was ontstaan bij eiser over de juiste zittingsplaats voor het indienen van de gronden van zijn beroep, wat leidde tot een verzuim. De rechtbank concludeerde dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim was geweest, omdat de gronden tijdig bij de nevenzittingsplaats Groningen waren ingediend.

De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie terecht had gesteld dat de werking van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning was opgeschort door het indienen van een beroepschrift. Dit betekende dat eiser rechtmatig verblijf had op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had echter zijn aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning te laat ingediend, wat leidde tot een 'verblijfsgat'. De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser psychische problemen had, deze niet zodanig waren dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet tijdig had gehandeld en de staatssecretaris de vergunning terecht had verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag was ontvangen, zijnde 21 januari 2014. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/9093

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Ivoriaanse nationaliteit,
V-nummer[nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.R.D. Leene).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2014 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingewilligd, met ingang van 21 januari 2014.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2014. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast eiser beroep heeft ingesteld op 17 maart 2014, bij de rechtbank te Den Haag. Dit beroep is door deze rechtbank ingedeeld bij nevenzittingsplaats Zwolle. Nevenzittingsplaats Zwolle heeft eiser bij brief van 16 april 2014 in de gelegenheid gesteld om de gronden binnen vier weken na datum verzending van de brief mee te delen. Eiser heeft op 14 mei 2014, dus voor het verstrijken van deze termijn, de gronden van het beroep gefaxt naar nevenzittingsplaats Groningen. Nevenzittingsplaats Groningen heeft de gronden per post naar nevenzittingsplaats Zwolle doorgezonden, waar ze op 19 mei 2014, en dus buiten de hiervoor genoemde termijn, zijn ontvangen. De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag of eiser met het indienen van de gronden bij nevenzittingsplaats Groningen het verzuim als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen de in artikel 6:6 van de Awb genoemde termijn heeft hersteld. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 oktober 2003 (JV 2003/550) kan worden afgeleid dat onder omstandigheden niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest indien de gronden binnen de gestelde termijn maar aan een andere zittingsplaats zijn gezonden dan de zittingsplaats waarbij het beroep is ingedeeld en die de brief om het verzuim te doen herstellen heeft laten uitgaan.
De rechtbank is van oordeel dat die omstandigheden zich in dit geval voordoen. Eiser heeft eerder twee verblijfsrechtelijke procedures doorlopen, die waren toebedeeld aan nevenzittingsplaats Groningen. Ofschoon de herstelverzuimbrief in deze procedure door nevenzittingsplaats Zwolle is verzonden, acht de rechtbank het niet onvoorstelbaar dat bij eiser verwarring is ontstaan en daardoor de gronden van het beroep abusievelijk aan de nevenzittingsplaats Groningen in plaats van aan de nevenzittingsplaats Zwolle heeft gezonden.
Gelet hierop en nu de gronden tijdig bij de nevenzittingsplaats Groningen zijn ingediend, kan worden geoordeeld dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Eiser kan daarom in zijn beroep worden ontvangen.
2.
Blijkens de gronden van het beroep en het verhandelde ter zitting is in geschil of verweerder eiser de verblijfsvergunning terecht heeft verleend met ingangsdatum 21 januari 2014.
3.
Aan eiser is bij besluit 2 maart 2009 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) verleend. Bij besluit van 11 januari 2013 is de vergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 30 juni 2010. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Hangende dat beroep heeft verweerder bij besluit van 5 december 2013 het besluit van 11 januari 2013 ingetrokken en bepaald dat de verblijfsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 30 juni 2010 wordt omgezet van een grond bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 naar een grond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000. Verder staat in het besluit dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, die geldig was vanaf 28 augustus 2008, moet worden geacht te zijn doorgelopen. Eiser heeft daarna het beroep gericht tegen het besluit van 11 januari 2013 ingetrokken. Tegen het besluit van 5 december 2013 heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend. Op 15 januari 2014 heeft verweerder contact gezocht met de gemachtigde van eiser en aangegeven dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning op 28 augustus 2013 was verstreken en geadviseerd zo snel mogelijk een verlengingsaanvraag in te dienen. Bij brief van 20 januari 2014, door verweerder ontvangen op 21 januari 2014, heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfvergunning asiel voor onbepaalde tijd gedaan. Die aanvraag is bij besluit van 17 maart 2014 ingewilligd, waarbij de vergunning is verleend met ingang van 21 januari 2014.
4.
Verweerder heeft in het besluit van 17 maart 2014 overwogen dat eiser niet direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, van de Vw 2000, nu de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verlopen op 28 augustus 2013. Omdat de aanvraag van 21 januari 2014 te laat is ingediend maar wel binnen een half jaar na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, is niet langer sprake van een periode van rechtmatig verblijf die direct aan de aanvraag voorafgaat. Verweerder heeft daarbij verwezen naar paragraaf C5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en zich voorts op het standpunt gesteld dat de aanvraag door eiser toerekenbaar te laat is ingediend en dat er aldus een ‘gat’ in het verblijfsrecht van eiser ontstaat.
5.
Eiser heeft aangevoerd dat in de periode waarin om de onderhavige verblijfsvergunning gevraagd had moeten worden, op zijn vroegst 4 weken voor 28 augustus 2013, het beroep gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd nog aanhangig was. Nu die vergunning was ingetrokken, verkeerde eiser in de veronderstelling dat hij geen vergunning voor onbepaalde tijd kon indienen. Verder is het bestendig beleid om degenen die voor een vergunning voor onbepaalde tijd in aanmerking komt de nodige formulieren toe te zenden. Dat is bij eiser niet gebeurd.
6.
De rechtbank overweegt dat eiser weliswaar heeft gesteld dat er sprake is van bestendig beleid van verweerder om de benodigde formulieren toe te zenden, maar dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting het bestaan van een dergelijke gedragslijn ontkend. Deze beroepsgrond faalt dan ook..
7.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat verweerder bij besluit van 11 januari 2013 weliswaar de vergunning heeft ingetrokken maar dat, omdat eiser daartegen beroep heeft ingesteld, de rechtsgevolgen van het besluit werden opgeschort. Dit betekent volgens verweerder dat de aan hem verleende verblijfsvergunning nog steeds van kracht was. Eiser kon dus verlenging van die vergunning aanvragen, voor 28 augustus 2013. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op dat standpunt heeft gesteld dat met het indienen van een beroepschrift de werking van het besluit ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 wordt opgeschort en eiser aldus rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Steun voor dat oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2005 (ECLI:RVS:2005:AT8326). Dat betekent dat eiser dus wel op zijn vroegst 4 weken voor 28 augustus 2013 een aanvraag om verlenging van de hem verleende vergunning of tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had kunnen indienen. Deze beroepsgrond van eiser faalt derhalve eveneens.
8.
Niet is in geschil dat eiser de aanvraag niet tijdig heeft ingediend.
9.
In paragraaf C5/2 van de Vc 2000 staat dat de vreemdeling de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd moet indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Indien de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan geldt de dag na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, enkel voor zover:
  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
  • het de vreemdeling niet toe te rekenen is dat hij de aanvraag heeft ingediend tot uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt als ingangsdatum de datum dat de IND de aanvraag heeft ontvangen, uitsluitend als:
  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; en
  • deze vertraging aan de vreemdeling toe te rekenen is.
De IND beoordeelt of de vertraging bij het indienen van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan de vreemdeling is toe te rekenen.
10.
Eiser heeft aangevoerd dat hij ernstige psychische problematiek heeft, waarbij wordt verwezen naar de iMMO-rapportage van 12 september 2013. Daarom kan hem niet worden toegerekend dat hij de aanvraag tot verlening voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te laat heeft ingediend. De termijnoverschrijding is verschoonbaar. Daarom is de vergunning voor onbepaalde tijd ten onrechte niet reeds vanaf datum vollopen van de vijf jaar bepaalde tijd verleend. Eiser heeft belang bij het aansluiten van de verblijfsvergunningen omdat hij anders het risico loopt dat zijn bijstandsuitkering over de tussenliggende periode zal worden teruggevorderd.
11.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan eiser kan worden toegerekend dat hij de aanvraag te laat heeft ingediend. Weliswaar blijkt uit het rapport van 12 september 2013 dat eiser psychische problemen heeft, maar dat die zo ver strekken dat het voor eiser feitelijk en fysiek niet mogelijk was (al dan niet met behulp van een derde) een aanvraag in te dienen, kan uit dit rapport niet worden opgemaakt. De rechtbank acht in de verband niet zonder betekenis dat eiser in de periode hier van belang in het kader van de lopende beroepsprocedure werd bijgestaan door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleende. Dat eiser het risico loopt dat de bijstandsuitkering over de tussenliggende periode zal worden teruggevorderd, maakt het vorenstaande niet anders.
12.
Het voorgaande betekent dat verweerder de vergunning terecht heeft verleend met ingang van datum waarop verweerder de aanvraag heeft ontvangen, zijnde 21 januari 2014.
13.
Het beroep is daarom ongegrond.
14.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, en mr. L.M. Tobé en mr. M.M. van Veelen, leden, in aanwezigheid van drs. M.P. de Zwart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitge 10 juli 2014.sproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.