In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan eiser, een Ivoriaanse nationaliteit. Eiser had eerder twee verblijfsrechtelijke procedures doorlopen die waren toegewezen aan nevenzittingsplaats Groningen. De rechtbank oordeelde dat er verwarring was ontstaan bij eiser over de juiste zittingsplaats voor het indienen van de gronden van zijn beroep, wat leidde tot een verzuim. De rechtbank concludeerde dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim was geweest, omdat de gronden tijdig bij de nevenzittingsplaats Groningen waren ingediend.
De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie terecht had gesteld dat de werking van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning was opgeschort door het indienen van een beroepschrift. Dit betekende dat eiser rechtmatig verblijf had op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had echter zijn aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning te laat ingediend, wat leidde tot een 'verblijfsgat'. De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser psychische problemen had, deze niet zodanig waren dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet tijdig had gehandeld en de staatssecretaris de vergunning terecht had verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag was ontvangen, zijnde 21 januari 2014. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.