ECLI:NL:RBDHA:2014:8568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
09-857432-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen en diefstal met geweld in Noordwijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 8 en 9 juli 2013 in Noordwijk, waar de verdachte met een vuurwapen twee slachtoffers bedreigde en aanviel. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte op 8 juli 2013 de buschauffeur [aangever 1] met een vuurwapen heeft bedreigd en tijdens een worsteling met hem heeft geschoten, wat leidde tot een poging tot doodslag. De verdachte heeft vervolgens de diensttelefoon van de buschauffeur gestolen. Een dag later heeft hij op vergelijkbare wijze de taxichauffeur [aangever 2] bedreigd en aangevallen, waarbij hij ook met het vuurwapen heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en een poging tot diefstal van een auto. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en heeft gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die onder andere afhankelijkheid van middelen en een antisociale persoonlijkheidsstoornis vertoonde. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857432-13; 09/752521-11 (tul)
Datum uitspraak: 11 juni 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] te
[plaatsnaam].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is bij vonnis van 17 april 2014 heropend en voortgezet ter terechtzitting van 28 mei 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Rijsdorp en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. I.A. Groenendijk, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juli 2013 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen in de richting van die [aangever 1] heeft geschoten, althans tijdens een worsteling met die [aangever 1] met een vuurwapen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (poging doodslag) niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 juli 2013 te Noordwijk op het [adres], althans op een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- plaatsen van een vuurwapen op het hoofd van die [aangever 1], althans het richten van een vuurwapen in de richting van die [aangever 1], in elk geval het tonen van een vuurwapen aan die [aangever 1] en/of
- schieten met een vuurwapen in de richting van die [aangever 1], althans het schieten met een vuurwapen tijdens een worsteling met die [aangever 1] en/of
- op dreigende/dwingende toon roepen naar die [aangever 1]: "geld" en/of "money", althans woorden van gelijke dreigende/dwingende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 9 juli 2013 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 2] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen in de richting van die [aangever 2] heeft geschoten, althans tijdens een worsteling met die [aangever 2] met een vuurwapen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (poging doodslag) niet is
voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging diefstal met geweld en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid
en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 juli 2013 te Noordwijk op het [adres], althans op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goed(eren), wat van zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een vuurwapen aan die [aangever 2] heeft getoond en/of
- met een vuurwapen op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [aangever 2] heeft geslagen en/of
- met een vuurwapen in de richting van die [aangever 2] heeft geschoten, althans tijdens een worsteling met die [aangever 2] met een vuurwapen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 10 juli 2013 te Noordwijk een vuurwapen van categorie III, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2013 tot en met 8 juli 2013 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een auto (merk/type: Opel Mariva), geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij die weg te nemen auto onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een ruit van die auto heeft ingeslagen/ingegooid, althans verbroken en/of met een schroevendraaier, althans een voorwerp, het contactslot van die auto heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2013 tot en met 8 juli 2013 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto (merk/type: Opel Mariva), weg te nemen geld en/of goed(eren), wat van zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren), wat van zijn gading was onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een ruit van die auto heeft ingeslagen/ingegooid, althans verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2013 tot en met 8 juli 2013 te Noordwijk opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een contactslot van een auto (merk/type: Opel Mariva), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[aangeefster 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit van die auto in te slaan/gooien, althans te verbreken en/of een schroevendraaier, althans een voorwerp, in dat contactslot van die auto te steken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Ten aanzien van feit 1
Buschauffeur [aangever 1] parkeerde op 8 juli 2013 omstreeks 3.05 uur zijn bus op het parkeerterrein gelegen aan het [adres] te Noordwijk. Kort daarna hoorde hij dat iemand aanklopte op de instapdeur van de bus aan de passagierszijde. Toen [aangever 1] de instapdeur opende, sprong een man de bus in. Deze man richtte een vuurwapen op [aangever 1]. Hij schreeuwde onder meer “geld” en “money” naar [aangever 1], terwijl hij de loop van het vuurwapen tegen diverse plekken van het hoofd van [aangever 1] drukte. De man gebaarde [aangever 1] op te staan en trok daarbij aan het overhemd van [aangever 1]. Terwijl [aangever 1] zich omdraaide en opstond, hoorde hij een schot. [aangever 1] pakte de man vervolgens bij zijn beide schouders en duwde hem de bus uit. De man viel op de grond en richtte zijn vuurwapen op [aangever 1]. [aangever 1] rende in een zigzagbeweging weg in de richting van het Texaco-tankstation. [2]
Op een bepaald moment draaide [aangever 1] zich om en zag hij dat de man de bus weer instapte en vervolgens ergens naast het stuur iets aan het zoeken was. [3] [aangever 1] stond op dat moment op een afstand van 50 meter van de bus. De bus was van binnen verlicht. [4] Nadat [aangever 1] verder was gerend, draaide hij zich wederom om en zag hij dat de man uit de bus sprong en wegrende, een zijstraat in, mogelijk de [adres]. Hierop is [aangever 1] teruggelopen naar de bus. In de bus heeft [aangever 1] geconstateerd dat zijn diensttelefoon, die op een plankje naast de bestuurdersstoel lag, er niet meer was. [5]
[aangever 1] heeft aan de politie een aantal goederen overhandigd, waaronder een hamer, die hij op de vluchtroute van de dader had aangetroffen, en een gedeelte van een patroon, die door zijn collega [verbalisant] was aangetroffen op de eerste trede bij de ingang van de bus aan de bestuurderszijde. [6] Deze goederen zijn in beslag genomen. Op de hamer werd bloed aangetroffen. De bemonstering daarvan werd veiliggesteld als biologisch spoor. [7]
Tijdens forensisch sporenonderzoek is het volgende waargenomen. In de handgreep van het linkerportier van de bus werd een huls aangetroffen van het merk S&B, kaliber 6.35mm. In het tussenschot achter de bestuurdersstoel werd een beschadiging geconstateerd. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat dit waarschijnlijk de plaats van inschot is geweest van het projectiel dat op de treeplank links naast de bestuurdersstoel werd aangetroffen. Op de tweede rij stoelen aan de rechterzijde van de touringcar werd tussen de tas van [aangever 1] en de rugleuning een rittenstaat aangetroffen, waarop bloed zat. De bemonstering daarvan werd veiliggesteld als biologisch spoor. [8]
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kan worden afgeleid dat de bemonstering met bloed vanaf de rittenstaat een match had met DNA-profielcluster 25334. Het aangetroffen DNA-profiel was enkelvoudig en de DNA-matchkans was kleiner dan één op één miljard. Het referentiemonster wangslijmvlies van verdachte, zijnde een enkelvoudig DNA-profiel, matcht ook met DNA-profielcluster 25334. Wat geldt voor de bemonstering met bloed vanaf de rittenstaat, geldt ook voor de bemonstering met bloed vanaf de hamer, met dien verstande dat laatstgenoemde bemonstering een onvolledig DNA-profiel betreft. [9]
Ten aanzien van feit 2
Op 9 juli 2013, een dag na voornoemd incident, heeft op parkeerterrein het [adres] in Noordwijk nog een incident plaatsgevonden. Op die dag, omstreeks 16.55 uur, stond taxichauffeur [aangever 2] met zijn taxi geparkeerd op dit parkeerterrein. [aangever 2] hoorde dat er op het linker raam van de taxi driemaal werd geklopt, waarop hij het linker voorportier opende. [aangever 2] hoorde “Vuile klootzak!” zeggen en zag een man naast zijn taxi staan met een klein zwart vuurwapen in zijn hand. In een reactie pakte [aangever 2] de man beet en duwde hij hem met beide handen weg. Terwijl [aangever 2] dit deed, hoorde hij een hard geluid, wat klonk als een schot. De man rukte zich los van [aangever 2] en sloeg hem met de kolf van het wapen op zijn hoofd en op zijn borst. Nadat [aangever 2] weer in zijn taxi had plaatsgenomen en deze van binnenuit had afgesloten, zag hij dat de man met zijn rechterhand, met daarin het wapen, de ruit van het linker voorportier trachtte in te slaan. Hierna rende de man in de richting van de golfbaan en de [adres]. De dader had volgens [aangever 2] een Chinees/Japans uiterlijk en zwart gedekt hoofdhaar. [10]
Bij forensisch sporenonderzoek zijn twee hulzen aangetroffen van het merk S&B, kaliber 6.35mm, respectievelijk op het wegdek en op het rijbaangedeelte ter hoogte van het parkeervak waar de taxi van [aangever 2] stond geparkeerd op het moment dat [aangever 2] werd aangevallen. [11]
Ten aanzien van feit 3
Op 10 juli 2013 is verdachte aangehouden in de woning aan de [adres] te Noordwijk. Daarbij is door het arrestatieteam in de bank in de woonkamer, tussen het kussen van de zitting en het kussen van het ruggedeelte, een zwart vuurwapen aangetroffen. [12] Uit onderzoek van dit wapen is gebleken dat dit wapen, een vuistvuurwapen en in zijn oorspronkelijke vorm een pistool, geschikt was gemaakt om scherpe patronen daarmee af te vuren en dat het een vuurwapen van categorie III betrof. [13]
Ten aanzien van feit 4
Op het parkeerterrein aan het [adres] te Noordwijk heeft nog een derde incident plaatsgevonden. [aangeefster 3] heeft daar op 6 juli 2013 haar auto van het merk Opel, type Mariva, in onbeschadigde staat geparkeerd. Op 8 juli 2013 heeft zij geconstateerd dat het linker portierraam van haar auto was ingeslagen, dat onder meer alle cd’s, die in een rekje in de auto hadden gezeten, op de grond van de auto lagen. Toen [aangeefster 3] naar de garage reed om haar auto te laten repareren, bemerkte zij dat het contactslot niet goed werkte. Een medewerker van de garage vertelde haar dat er kennelijk met een schroevendraaier was geprobeerd het contactslot van de auto te forceren. In de auto van [aangeefster 3] is een schroevendraaier aangetroffen die niet van Kusters was. [14]
Op een cd-hoesje dat zich in de auto van [aangeefster 3] bevond, is een bloedspoor aangetroffen. De bemonstering daarvan werd veiliggesteld. [15]
Uit onderzoek van het NFI kan worden afgeleid dat deze bemonstering een match had met DNA-profielcluster 25334. Het aangetroffen DNA-profiel was enkelvoudig en de DNA-matchkans was kleiner dan één op één miljard. Zoals hiervoor aangegeven matcht het referentiemonster wangslijmvlies van verdachte ook met DNA-profielcluster 25334. [16]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de feiten waarvan [aangever 1], [aangever 2] en [aangeefster 3] aangifte hebben gedaan. Tevens heeft verdachte ontkend dat het in de woning van zijn vriendin aangetroffen vuurwapen van hem is; hij wist ook niet dat dit wapen in de woning aanwezig was.
Te beantwoorden vragen
Over bovengenoemde feiten en omstandigheden, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank dient te onderzoeken of verdachte als dader van de hierboven aangeduide strafbare feiten kan worden aangemerkt. Meer specifiek gaat het om de vraag of verdachte zich in de zaak [aangever 1] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag (feit 1 primair) dan wel een diefstal met geweld (feit 1 subsidiair) en/of dat hij zich in de zaak [aangever 2] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag (feit 2 primair), dan wel een poging tot diefstal met geweld (feit 2 subsidiair) en/of dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III (feit 3) en/of dat hij zich in de zaak[aangeefster 3] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal van een personenauto (feit 4 primair eerste cumulatief/alternatief) en/of een poging tot diefstal van geld en/of goederen uit een personenauto (feit 4 primair tweede cumulatief/alternatief) dan wel de vernieling van een auto (feit 4 subsidiair).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot gekwalificeerde doodslag (feiten 1 primair en 2 primair), het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III (feit 3) en een poging tot diefstal van een auto met braak (feit 4 primair eerste cumulatief/alternatief).
3.3
Het standpunt van de verdediging
Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Op de verweren van de raadsvrouw wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat de feiten waarvan [aangever 1] en [aangever 2] aangifte hebben gedaan kort na elkaar hebben plaatsgevonden op hetzelfde parkeerterrein en dat in beide zaken bij forensisch sporenonderzoek een of meer hulzen zijn aangetroffen van hetzelfde merk en kaliber. Uit vergelijkend onderzoek naar deze hulzen kan worden afgeleid dat het zeer waarschijnlijk is dat alle hulzen met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten. [17] Daarnaast heeft de dader in beide gevallen een persoon aangevallen die een dienstverlenend beroep uitoefende, heeft hij zich beide keren uiterst agressief gedragen en de slachtoffers bedreigd met een vuurwapen en is hij bij beide gelegenheden in dezelfde richting weggevlucht. Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat het dezelfde dader is geweest die [aangever 2] en [aangever 1] heeft benaderd.
De vraag is of verdachte deze dader is geweest. De rechtbank stelt vast dat het bloed op de hamer en de rittenstaat, zoals aangetroffen in en bij de bus van [aangever 1], met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig is van verdachte.
Voorts geldt dat het betreffende parkeerterrein op slechts 200 meter afstand is gelegen van de woning gelegen aan de [adres] te Noordwijk. [18] Het betreft de woning van de vriendin van verdachte waar hij, naar eigen zeggen, twee nachten per week verbleef. [19]
In de woning is een zwart vuistvuurwapen, zijnde een pistool, aangetroffen. Door het NFI is een vergelijkend hulzenonderzoek verricht. Daarbij zijn twee hypotheses geformuleerd: 1. de hulzen zijn verschoten met dit pistool; 2. de hulzen zijn verschoten met één of meerdere andere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als dit pistool. De conclusie luidt dat de bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. ‘Zeer veel waarschijnlijker’ moet, blijkens de toelichting in de vakbijlage, als de hoogste trap op de waarschijnlijkheidsschaal worden gezien. [20] De rechtbank hecht daarom veel waarde aan deze uitkomst. Daarbij komt nog dat [aangever 2], die ervaring met wapens heeft, heeft verklaard dat zijn aanvaller een klein zwart vuurwapen van 10 centimeter lang bij zich had. [21] Die waarneming is in lijn met de kenmerken van het onderzochte wapen, waarvan afbeeldingen in het dossier zijn opgenomen. [22]
Bewijsverweren
In de zaak [aangever 1] heeft de raadsvrouw betoogd dat het enkele feit dat DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op de rittenstaat en de hamer, onvoldoende is om vast te stellen dat verdachte de dader was. Het gaat om verplaatsbare voorwerpen en er is geen ander valide bewijsmateriaal aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte de dader is geweest. Daarbij heeft de raadsvrouw verwezen naar een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage (ECLI:NL:RBSGR: BJ2143). Voorts kan de verklaring van getuige [getuige 1] niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat deze niet valide is, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt voorop dat er, zoals uit het voorgaande volgt, meer bewijs is dan alleen DNA-materiaal. Daarnaast is van belang dat het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op een rittenstaat. Een rittenstaat is geen voorwerp dat makkelijk van hand tot hand gaat. Dat maakt dat dit biologische spoor eerder als een daderspoor kan worden beschouwd, zeker nu de rittenstaat in de buurt van de tas van [aangever 1] is aangetroffen, terwijl de dader klaarblijkelijk uit was op geld en goederen. Dit klemt temeer nu verdachte voor het aangetroffen DNA geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
Het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van de verklaring van getuige [getuige 1] laat de rechtbank onbesproken, nu de rechtbank deze verklaring niet voor het bewijs gebruikt.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat het door aangever [aangever 1] opgegeven signalement van de dader niet overeenkomt met het signalement van verdachte en dat het door aangever [aangever 2] opgegeven signalement te algemeen van aard is om daar bewijswaarde aan te kunnen ontlenen. Bovendien zou ook het door [aangever 2] opgegeven signalement van de dader op een aantal punten niet overeenkomen met het signalement van verdachte, omdat verdachte, anders dan [aangever 2] heeft verklaard, niet tenger en langer dan 1,65 meter is.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het door [aangever 1] opgegeven signalement van de dader niet geconcludeerd kan worden dat verdachte de dader niet kan zijn geweest. Niet alleen heeft [aangever 1] verklaard dat hij twijfelt over het signalement, omdat hij de dader alleen bij binnenkomst goed zou hebben gezien. Ook komen bepaalde onderdelen van het signalement wel degelijk overeen met het signalement van verdachte. Volgens [aangever 1] was de dader ongeveer 25 jaar oud was, terwijl verdachte op de dag dat [aangever 1] werd aangevallen 26 jaar oud was. Voorts had de dader volgens [aangever 1] donker haar en een getinte huidskleur. Dat is juist, getuige een foto in het dossier (p. 41).
De rechtbank stelt vast dat het door [aangever 2] opgegeven signalement van de dader op belangrijke punten overeenkomt met het signalement van verdachte, te weten dat de dader een Chinees/Japans uiterlijk en zwart gedekt hoofdhaar heeft. De door de raadsvrouw genoemde punten van het door [aangever 2] opgegeven signalement die niet zouden overeenkomen met het signalement van verdachte, wijken naar het oordeel van de rechtbank niet dermate af van het signalement van verdachte, dat verdachte daarom niet als dader zou kunnen worden aangemerkt.
Dat verdachte ten tijde van het incident met [aangever 2] thuis was, zoals hij ter terechtzitting van 3 april 2014 heeft verklaard, vindt, behalve in de verklaring van de vriendin van verdachte, geen steun in het dossier. Laatstgenoemde verklaring acht de rechtbank echter niet bruikbaar, nu uit nader onderzoek door de politie volgt dat de door de vriendin van verdachte genoemde tijdstippen niet kloppen. Het alibi van verdachte is derhalve niet aannemelijk geworden.
Tussenconclusie
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die zowel [aangever 1] als [aangever 2] met een vuurwapen heeft benaderd.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte welbewust [aangever 2] en [aangever 1] van het leven heeft willen beroven door met een vuurwapen te schieten, maar wel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [aangever 2] en [aangever 1] van het leven te beroven.
In de zaak [aangever 1] leidt de rechtbank uit de aangifte af dat verdachte met het vuurwapen heeft geschoten toen verdachte aan het overhemd van [aangever 1] trok en [aangever 1] zich hierop omdraaide en opstond.
In de zaak [aangever 2] leidt de rechtbank uit de aangifte af dat verdachte heeft geschoten toen [aangever 2] verdachte weg probeerde te duwen. Dat sprake was van een korte worsteling gevolgd door een schot wordt bevestigd door getuige [getuige 2]. [23]
Nu verdachte zich in beide gevallen met een schietklaar wapen in een worsteling heeft begeven, was de kans naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk dat het wapen zou afgaan en de betreffende aangever door een kogel dodelijk zou worden getroffen. Verdachte heeft deze situatie zelf in het leven geroepen door de aangevers vanuit het niets met een vuurwapen te bedreigen. Dat het wapen mogelijk is afgegaan omdat [aangever 1] zich omdraaide en opstond of omdat [aangever 2] zich verzette, zijn reacties die, naar het oordeel van de rechtbank, niet zo onvoorstelbaar zijn dat verdachte daarmee geen rekening had behoeven te houden. Integendeel, in een dergelijke bedreigende situatie kan een overlevingsdrang zich van iemand meester maken, met alle onverhoedse bewegingen van dien. Verdachte heeft aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zowel [aangever 1] als [aangever 2] van het leven zou beroven.
Bewezenverklaring poging tot gekwalificeerde doodslag (feit 1 primair)
Uit het dossier volgt dat de telefoon van [aangever 1] op de vluchtroute van de dader is aangetroffen. [aangever 1] heeft immers verklaard dat de dader via een zijstraat, mogelijk de[adres], is gevlucht. De volgende ochtend is in de [adres] - een zijstraat parallel aan de [adres] [24] - de diensttelefoon van [aangever 1] gevonden. [25]
Dat verdachte uit was op geld en/of goed, en derhalve opzet op de diefstal heeft gehad, wordt bevestigd door het feit dat verdachte bij binnenkomst woorden als “geld” en “money” naar [aangever 1] schreeuwde.
De rechtbank acht de door de raadsvrouw geopperde mogelijkheid dat [aangever 1] zijn telefoon op straat was verloren niet aannemelijk geworden. Blijkens zijn eigen verklaring is [aangever 1] een andere kant op gerend dan waar de telefoon uiteindelijk is aangetroffen.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag, te weten een poging tot doodslag om een diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Bewezenverklaring poging tot gekwalificeerde doodslag (feit 2 primair)
De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten aangetroffen in het dossier dat verdachte zich in de zaak [aangever 2] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de aangifte niet volgt dat verdachte uit was op enig geld of goed van [aangever 2]. Zo heeft verdachte [aangever 2], anders dan in de zaak [aangever 1], niet gevraagd om geld, maar heeft hij [aangever 2] alleen maar uitgescholden. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, maar zal verdachte vrijspreken van het kwalificerende onderdeel, te weten de poging tot diefstal (met geweld).
3.4.2
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de woning aan de [adres]aangetroffen vuurwapen op 10 juli 2013 voorhanden heeft gehad. Enerzijds gelet op het feit dat verdachte zich op die dag in de woning bevond en dat het vuurwapen is aangetroffen in de bank in de woonkamer. Anderzijds gelet op het vergelijkend hulsonderzoek, waaruit met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden afgeleid dat dat wapen is gebruikt ten aanzien van [aangever 1] en [aangever 2], welke feiten de rechtbank bewezen acht. Het verweer van de verdediging dat het vuurwapen mogelijk van iemand anders is geweest, is niet aannemelijk geworden.
3.4.3
Ten aanzien van feit 4
Evenals ten aanzien van feit 1 verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat het enkele aangetroffen DNA-materiaal onvoldoende wettig bewijs oplevert. Niet alleen zijn er meer bewijsmiddelen, zoals vermeld onder 3.1, maar ook hier geldt dat het biologische spoor als een daderspoor kan worden aangemerkt, nu dit is aangetroffen op een cd-hoesje dat niet meer op zijn plek lag. Verdachte heeft bovendien geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat er DNA-materiaal van hem in de auto is aangetroffen. Voor de overtuiging weegt de rechtbank nog mee dat dit feit in dezelfde periode als de feiten 1 en 2 op hetzelfde parkeerterrein is gepleegd, in de nabije omgeving van de woning waar verdachte regelmatig verbleef.
Gelet op de bevindingen betreffende het contactslot in combinatie met het aantreffen van een schroevendraaier en de omstandigheden dat een autoraam was vernield en de auto was doorzocht, acht de rechtbank voldoende wettig bewijs aanwezig voor zowel een poging tot diefstal van de auto van [aangeefster 3] (feit 4 primair eerste cumulatief/alternatief) als van een poging tot diefstal van geld en/of goederen uit de auto van [aangeefster 3] (feit 4 primair tweede cumulatief/alternatief).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
hij op 8 juli 2013 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven met dat opzet tijdens een worsteling met die [aangever 1] met een vuurwapen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (poging
totdoodslag) niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd
doorenig strafbaar feit, te weten een diefstal en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
2.
hij op 9 juli 2013 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 2] van het leven te beroven met dat opzet tijdens een worsteling met die [aangever 2] met een vuurwapen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (poging
totdoodslag) niet is voltooid;
3.
hij op 10 juli 2013 te Noordwijk een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad;
4.
hij in de periode van 6 juli 2013 tot en met 8 juli 2013 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een auto (merk/type: Opel Mariva), toebehorende aan [aangeefster 3], en zich daarbij die weg te nemen auto onder zijn bereik te brengen door middel van braak
enverbreking, een ruit van die auto heeft ingeslagen en met een schroevendraaier het contactslot van die auto heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij in de periode van 6 juli 2013 tot en met 8 juli 2013 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (merk/type: Opel Mariva) weg te nemen geld en/of goed(eren), wat van zijn gading was, toebehorende aan [aangeefster 3], en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren), wat van zijn gading was onder zijn bereik te brengen door middel van braak, een ruit van die auto heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er - mede gelet op de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte (zie hierna onder 6.3) - geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (impliciet) gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 4 primair tweede cumulatief/alternatief wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte behandeling nodig, maar kan deze plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling, waaraan de nodige voorwaarden kunnen worden verbonden. De officier van justitie heeft het vorderen van een tbs-maatregel wel overwogen, maar heeft niet de indruk gekregen dat deze maatregel aangewezen is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij bepaling van een eventuele strafmaat aansluiting moet worden gezocht bij de oriëntatiepunten ter zake van straatroven, waarbij rekening dient te worden gehouden met de conclusie van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Ten aanzien van een eventuele behandeling in een strafrechtelijk kader heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de tbs-maatregel. De gedragsdeskundigen hebben geen tbs-advies gegeven. Zij kunnen niets zeggen over het specifieke recidivegevaar. Daarnaast is verdachte, naar de inschatting van de raadsvrouw, niet gebaat bij een tbs-maatregel. Mocht de rechtbank daar anders over oordelen, dan heeft de raadsvrouw verzocht om de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen.
In reactie op de officier van justitie heeft de raadsvrouw aangegeven dat zij er geen voorstander van is dat een hulpverleningstraject pas in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gestart zal worden, omdat onduidelijk is hoe het hulpverleningstraject op dat moment zal worden vormgegeven. Volgens haar ligt het op de weg van de reclassering om over een hulpverleningstraject te adviseren. Nu een dergelijk advies ontbreekt, moet de rechtbank beoordelen of er op dit punt nader onderzoek moet plaatsvinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag. Met een vuurwapen in de aanslag heeft verdachte op de deur van een bus geklopt. De buschauffeur dacht dat hij te maken had met een passagier die iets was vergeten en opende de deur voor verdachte. Daarop zette verdachte zijn pistool op het hoofd van de chauffeur en schreeuwde om geld. Tijdens een daaropvolgende schermutseling is het vuurwapen van verdachte afgegaan. Nadat de buschauffeur zijn bus uit was gevlucht, heeft verdachte uit de bus de diensttelefoon van de buschauffeur gestolen.
Een dag later heeft verdachte zich op dezelfde locatie en op vergelijkbare wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Vanuit het niets heeft hij een taxichauffeur bedreigd met een vuurwapen. Toen de taxichauffeur probeerde verdachte van zich af te duwen, is het vuurwapen van verdachte afgegaan. Daarna heeft verdachte nog met het vuurwapen op het lichaam van de taxichauffeur en op de ruit van de taxi geslagen.
Dat de taxichauffeur en de buschauffeur niet dodelijk gewond zijn geraakt, is een gelukkige omstandigheid die absoluut niet aan verdachte is te danken.
Het gaat hier om een uiterst brutale, agressieve en bedreigende manier van optreden, waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt en hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving worden veroorzaakt, meer in het bijzonder bij de slachtoffers. Dit met name omdat slachtoffers van een dergelijk feit vaak langdurig lijden onder de psychische gevolgen van zo’n schokkende gebeurtenis. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van de buschauffeur en de taxichauffeur. De buschauffeur heeft verklaard dat hij sinds het voorval last heeft van herbelevingen en dat hij wantrouwend naar anderen is geworden. De taxichauffeur heeft verklaard dat hij zich sinds het voorval niet meer veilig voelt en zeer angstig is, zozeer dat hij overweegt te stoppen met zijn werk als taxichauffeur. De rechtbank neemt voorts in haar beoordeling mee dat het geweld zich heeft voorgedaan in de openbare ruimte.
Verdachte heeft zich ten slotte schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit en poging tot diefstal van een auto en de goederen die zich daarin bevonden.
Documentatie
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juli 2013 is verdachte in de afgelopen vijf jaar meermalen met politie en justitie in aanraking geweest wegens geweldsdelicten, waarvoor hem forse straffen zijn opgelegd. Zo is verdachte op 5 april 2013 wegens brandstichting en mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 715 dagen waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en is hij op 17 december 2010 onder meer wegens een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aangezien de laatste proeftijd met een jaar was verlengd, liep verdachte in twee proeftijden en hingen hem één jaar en vijf maanden gevangenisstraf boven het hoofd. Kennelijk heeft dit alles verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan ernstige strafbare feiten.
Rapportages
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op de volgende stukken:
- een beknopt reclasseringsadvies van GGZ Palier Leiden d.d. 22 augustus 2013, opgesteld door C.M. Snijders-Coff;
- het Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 27 augustus 2013, opgesteld door drs. J. Marx, psychiater;
  • het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 5 september 2013, opgesteld door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog;
  • het Pro Justitia rapport d.d. 13 februari 2014, opgesteld door M.J. van Haaren, psychiater, en P. van Vliet, psycholoog (hierna: PBC-rapport).
Uit voormeld reclasseringsadvies van 22 augustus 2013 blijkt dat verdachte tweemaal is opgenomen geweest bij FVK Bouman, maar dat de behandeling beide keren voortijdig is afgebroken. De eerste keer was dit omdat verdachte zich voortdurend onttrok aan de behandeling en moeilijk aanspreekbaar was op zijn gedrag. De tweede keer was de laconieke houding van verdachte de oorzaak. Een voorbeeld daarvan was dat verdachte, toen hij een terugval had, opmerkte dat het best moest kunnen om af en toe te drinken en drugs te gebruiken.
De voornaamste criminogene factoren bij verdachte zijn volgens de reclassering problemen op het gebied van agressieregulatie in combinatie met een procriminele/antisociale houding. Verdachte heeft aangegeven dat hij de adrenaline en sensatie die ontstaat bij een confrontatie, nodig heeft. Hij lijkt niets verkeerds in zijn gedrag te zien. Bijkomende risicofactor vormt het middelengebruik van verdachte. Vooral het alcoholgebruik van verdachte lijkt een ontremmende werking op zijn agressieregulatie te hebben.
Verschillende ambulante behandelingen (zowel vrijwillig als strafrechtelijk) alsook een klinische opname hebben het gewelddadige gedrag van verdachte niet verminderd. Er is eerder sprake van een toename in de ernst van het geweld. Dit baart de reclasseringsmedewerker zorgen. Aangezien behandeling geen verbetering heeft gebracht in het gedrag van verdachte en het recidiverisico dusdanig aanwezig is waarbij gevaar bestaat voor de samenleving, wordt het opleggen van bijzondere voorwaarden niet afdoende geacht. De reclasseringsmedewerker is van mening dat nader onderzoek in het PBC is geïndiceerd.
Aangezien verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek, hebben de gedragsdeskundigen de aan hen gestelde vragen niet kunnen beantwoorden.
Psycholoog Bullens heeft, gelet op het inmiddels uitgebreide strafblad van verdachte en het feit dat er escalatie in ernst van door verdachte gepleegde strafbare feiten lijkt waar te nemen, geadviseerd om verdachte in het PBC te laten onderzoeken. Doel daarvan is om een intensieve behandelroute voor verdachte uit te zetten, omdat de veiligheid van de maatschappij anders in het geding is.
Psychiater Marx heeft aangegeven dat het dossier enkele aanwijzingen bevat dat verdachte heeft te kampen met psychiatrische problematiek. Marx heeft de rechtbank in overweging gegeven om klinisch onderzoek te laten verrichten teneinde het bestaan van dergelijke problematiek uit te sluiten.
Verdachte is 25 november 2013 tot 10 januari 2014 opgenomen geweest in het PBC. In eerste instantie weigerde hij zijn medewerking, maar vanaf de tweede week heeft hij zijn medewerking verleend.
De gedragsdeskundigen van het PBC hebben in hun rapportage geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een afhankelijkheid van cannabis, alcohol en cocaïne (thans door detentie in gedwongen remissie). Ook is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Er bestaat een sterke verwevenheid van zijn verslavings- en persoonlijkheidsgerelateerde problematiek en zijn zwakbegaafdheid. Al deze stoornissen waren ook aanwezig in de aanloop tot en ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De gedragsdeskundigen achten het denkbaar dat verdachtes gedragskeuzes tijdens de tenlastegelegde feiten in enige mate zijn beïnvloed door zijn middelengebruik en persoonlijkheidsproblematiek enerzijds en zijn zwakbegaafdheid anderzijds. Het middelengebruik en de persoonlijkheidsproblematiek impliceren een neiging tot directe behoeftebevrediging, lustgedrevenheid, beperkte frustratietolerantie en gebrekkige empathische en gewetensfuncties, terwijl de zwakbegaafdheid tot gevolg heeft dat het verdachte ontbreekt aan in- en overzicht over complexe sociale situaties. Op grond van deze factoren nemen de gedragsdeskundigen aan dat verdachte over minder gedragsalternatieven beschikte, maar dat hij wel in staat was de consequenties en het wederrechtelijke van de ten laste gelegde feiten in te zien. Nu slechts een beperkte aantoonbare rol van de problematiek van verdachte in het tenlastegelegde kan worden beargumenteerd, adviseren de gedragsdeskundigen verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten met betrekking tot de hem ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de kans op recidive hebben de gedragsdeskundigen overwogen dat zij op basis van de beschikbare informatie niet kunnen onderbouwen dat de pathologie van verdachte hem drijft tot soortgelijke misdrijven. Het risico op gewelddadig gedrag in algemene zin hebben de gedragsdeskundigen getoetst met behulp van de taxatie-instrumenten SAPROF en HCR-20. De uitkomst hiervan is dat het recidiverisico statistisch gezien zeer hoog is.
Nu de gedragsdeskundigen geen uitspraak kunnen doen over het specifieke gevaar voortkomend uit de stoornis, zien zij geen aanleiding een behandeling in een strafrechtelijk kader te adviseren.
Onderzoek ter terechtzitting
De opstellers van het PBC-rapport, M.J. van Haaren en P. van Vliet, zijn ter terechtzitting van 28 mei 2014 als deskundige gehoord. Zij hebben toegelicht dat zij geen uitspraak over het specifieke recidivegevaar kunnen doen, omdat er geen inzicht in de drijfveren van verdachte bestaat. Daarmee kan ook niet worden bepaald of die drijfveren pathologisch zijn beïnvloed.
Voorts hebben de deskundigen aangegeven dat de verslavingsproblematiek en de antisociale persoonlijkheidsstoornis een langdurig karakter hebben. Over een behandeling in een strafrechtelijk kader kunnen de deskundigen niets zeggen. In het algemeen geldt dat behandeling van dergelijke stoornissen een lange tijd in beslag zal nemen. Dat geldt temeer nu de stoornissen elkaar compliceren. Zo wordt de behandeling van verslavingsproblematiek tegengewerkt door prikkelproblematiek. Behandeling in een vrijwillig kader is lastig, omdat verdachte niet de makkelijkste persoon is om te behandelen en eerdere behandelingen in een vroegtijdig stadium zijn gestrand. Technisch gezien zou een behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen plaatsvinden, maar de motivatie van verdachte maakt het moeilijk. De motivatie is er wel, maar die is kort. Voor verdachte moet er iets te halen zijn. Hij heeft een stevige externe prikkel nodig, omdat de intrinsieke motivatie er niet is. Ten aanzien van een tbs-maatregel hebben de deskundigen opgemerkt dat, bij gebrek aan informatie over de drijfveren, slechts een beperkt verband tussen de stoornissen en de ten laste gelegde feiten kan worden vastgesteld en dat niet kan worden onderbouwd dat met een behandeling in een tbs-kader het recidiverisico wordt verminderd.
Straf en/of maatregel
Over de vraag welke straf en/of maatregel passend is, overweegt de rechtbank tegen de achtergrond van het voorgaande als volgt.
Gelet op de ernst van de onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten komt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking. Het gaat niet, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, om een straatroof of iets vergelijkbaars, maar om het gebruik van een vuurwapen in de openbare ruimte tegen een buschauffeur en een taxichauffeur, met een reële kans op een dodelijke afloop. Het uitgangspunt voor een op te leggen gevangenisstraf ligt daarom aanzienlijk hoger en komt ruim boven de vier jaar uit. Reeds om die reden is, gelet op artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf uitgesloten. Een aanvullend reclasseringsadvies, waarop door de raadsvrouw is gezinspeeld, heeft thans dan ook geen meerwaarde.
De rapporteurs van het PBC hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis (afhankelijkheid van cannabis, alcohol en cocaïne) en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid). De rechtbank neemt de conclusie uit het PBC-rapport over dat deze stoornissen de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in enige mate hebben beïnvloed en dat verdachte dientengevolge voor deze feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte in een strafrechtelijk kader voor deze stoornissen moet worden behandeld en zo ja, in welk kader dat dan moet gebeuren. Daartoe dient allereerst te worden beoordeeld of verdachte een gevaar vormt voor de maatschappelijke veiligheid. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Gelet op de thans bewezenverklaarde geweldsdelicten kan worden gesproken van een opbouw in ernst van de geweldsdelicten. Voorts liep verdachte in twee proeftijden. Het feit dat verdachte een gevangenisstraf van in totaal één jaar en vijf maanden boven het hoofd hing, heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ten slotte hebben de gedragsdeskundigen van het PBC vastgesteld dat het recidiverisico statistisch gezien zeer hoog is. Gelet op deze omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, vormt verdachte naar het oordeel van de rechtbank een gevaar voor de algemene veiligheid van personen.
De omstandigheid dat de deskundigen van het PBC op gedragskundige gronden geen uitspraak hebben kunnen doen over ‘het specifieke recidivegevaar voortkomend uit de stoornis’, doet hieraan niet af. De rechtbank zal op dit punt in het vervolg nader ingaan.
De rechtbank is van oordeel dat, met het oog op de maatschappelijke veiligheid, een verplichte behandeling van verdachte in een strafrechtelijk kader is aangewezen. Daarvoor ziet de rechtbank slechts twee opties: een behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling na ommekomst van twee derde van de op te leggen gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft voorgesteld, of een behandeling in het kader van een tbs-maatregel.
De rechtbank overweegt dat eerdere behandelingen, zowel ambulant als klinisch, geen effect hebben gesorteerd in zoverre dat verdachte nadien opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De laatste klinische behandeling bij FVK Bouman is zelfs tot tweemaal toe afgebroken wegens, naar de rechtbank begrijpt, onvoldoende medewerking van verdachte. Dat de motivatie van verdachte een probleem vormt, in elk geval op de langere termijn, wordt bevestigd door de gedragsdeskundigen van het PBC. Volgens hen heeft verdachte een forse externe prikkel nodig om gemotiveerd te blijven. De rechtbank constateert in dat verband dat een externe prikkel in de vorm van een gevangenisstraf van een jaar voor verdachte kennelijk niet voldoende is om te blijven meewerken aan een behandeling.
Uit hetgeen de gedragsdeskundigen van het PBC ter terechtzitting hebben verklaard, leidt de rechtbank af dat de behandeling van verdachte, gelet op zijn complexe problematiek, lang zal duren. Een langdurige motivatie is daarvoor vereist. De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat verdachte die motivatie blijvend kan opbrengen, noch in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling met een fors aantal maanden gevangenisstraf boven het hoofd, noch in het kader van tbs met voorwaarden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de behandeling van verdachte, die in verband met de maatschappelijke veiligheid noodzakelijk is, redelijkerwijs alleen kan plaatsvinden in het kader van de maatregel van tbs met dwangverpleging. Ten aanzien van de onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten zal de rechtbank dan ook gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan: de onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld), tijdens het begaan van deze feiten bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank overweegt in dit verband dat een causaal verband tussen de stoornis en de bewezenverklaarde feiten niet is vereist (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311). De omstandigheid dat de gedragsdeskundigen geen uitspraak hebben kunnen doen over het ‘specifieke recidivegevaar voortkomend uit de stoornis’, staat aan het opleggen van de tbs-maatregel dan ook niet in de weg. Slechts de gelijktijdigheid van de stoornis en het delict is vereist. Aan dat vereiste is, zoals hiervoor is overwogen, voldaan.
De rechtbank overweegt ten slotte uitdrukkelijk dat de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten een poging tot gekwalificeerde doodslag en een poging tot doodslag. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van verdachte en de mate van toerekeningsvatbaarheid - naast de maatregel van tbs met dwangverpleging ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Bij de hoogte van deze straf heeft de rechtbank nadrukkelijk in aanmerking genomen dat aan verdachte tevens de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd, welke maatregel gelet op de complexe problematiek van verdachte immers jaren kan gaan duren.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 3.500,00, welke betrekking heeft op immateriële schade (fysiek letsel - in de vorm van een gehoorbeschadiging - en psychische schade).
[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.042,72, welke betrekking heeft op materiële schade (medicatie) en immateriële schade (fysiek letsel - in de vorm van gekneusde ribben en een zwelling op het hoofd - en psychische schade).
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] en tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] tot een bedrag van € 2.750,00 en tot
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige deel. Zij heeft tevens verzocht de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en terzake de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de vorderingen naar redelijkheid en billijkheid te beoordelen en een eventueel toe te wijzen bedrag te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
vordering [aangever 1]
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 3.500,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu de omvang daarvan niet is betwist en is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Voor matiging van het toe te wijzen bedrag ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 juli 2013, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering geheel wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte voor het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1].
vordering [aangever 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘medicatie’ is niet betwist en is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit.
Voorts acht de rechtbank de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 2.000,00 als vergoeding ter zake van immateriële schade, tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu de omvang daarvan niet is betwist en is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit. Voor matiging van het toe te wijzen bedrag ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.042,72.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 juli 2013, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering geheel wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte voor het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.042,72, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2].

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen zullen worden bewaard voor (1, 3 en 4) dan wel teruggegeven aan (2) de rechthebbende en dat de onder 5, 6 en 7 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt omtrent het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen. Ten aanzien van de voorwerpen 1, 3 en 4 overweegt de rechtbank dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk is geworden wie als rechthebbende van deze goederen kan worden aangemerkt. Ten aanzien van voorwerp 2 overweegt de rechtbank dat op basis van de aangifte van [aangever 1] weliswaar kan worden vastgesteld dat dit voorwerp (mede) aan [aangever 1] toebehoort, maar voorstelbaar is dat [aangever 1] dit voorwerp, te weten een bebloede rittenstaat, niet terug wil hebben, gelet op de omstandigheden waaronder dit voorwerp in beslag is genomen.
Ten aanzien van de onder 5, 6 en 7 genummerde voorwerpen
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 5, 6 en 7 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot het onder 5 genummerde voorwerp het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan dan wel aangezien met behulp van de onder 6 en 7 genummerde voorwerpen, zoals uit de bewijsvoering volgt, het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan. Al deze voorwerpen zijn bovendien van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging
(hierna te noemen: tul) van het voorwaardelijke deel van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 5 april 2013 opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tul, omdat de vordering ten tijde van de tenlastegelegde feiten nog open lag voor behandeling.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd de vordering af te wijzen, opdat verdachte in het kader van de gestelde bijzondere voorwaarden bij FVK Bouman behandeld kan worden. Op 19 juli 2013 is door de meervoudige strafkamer beslist verdachte nog een kans te gunnen door de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen, maar de bijzondere voorwaarden te wijzigen. Verdachte was blij met deze uitspraak. Aangezien verdachte vlak voor deze uitspraak in detentie is gekomen, heeft hij zijn behandeling bij de FVK Bouman niet kunnen vervolgen. De raadsvrouw hoopt dat verdachte alsnog door de rechtbank in de gelegenheid wordt gesteld dit traject weer op te pakken.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat ter terechtzitting van 5 juli 2013 een vordering tul op grond van overtreding van de bijzondere voorwaarde aan de orde is geweest. Thans betreft het een vordering tul op grond van overtreding van de algemene voorwaarde. Nu de grondslag van de vordering tul een andere is, is de officier van justitie ontvankelijk in de vordering tul en wordt het verweer van de raadsvrouw te dien aanzien verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd heeft schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. Gelet op de in de onderhavige strafzaak op te leggen straf en maatregel is voortzetting van de behandeling thans niet aan de orde, zodat dit geen reden vormt om de vordering af te wijzen. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook toewijzen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 g, 24c, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 287, 288 en 311 van het
Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair eerste cumulatief/alternatief en 4 primair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 4 primair eerste cumulatief/alternatief:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
ten aanzien van feit 4 primair tweede cumulatief/alternatief:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair eerste cumulatief/alternatief en 4 primair tweede cumulatief/alternatief tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair:
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vorderingen van de benadeelde partijen
t.a.v. de vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[aangever 1] een bedrag van € 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.500,00vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2013, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
t.a.v. de vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 2]een bedrag van € 2.042,72, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.042,72,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2013, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
inbeslaggenomen goederen
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten:
1
STK Zonnebril Kl: zwart (1);
1
STK Papier RITTENSTAAT A4 AAFS2308NL met een druppel bloed (2);
1
STK Hamer Kl: zwart klauwhamer (3);
1
STK Sleutel VOLKSWAGEN Auto (4);
verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 5, 6 en 7 genummerde voorwerpen, te weten:
1
STK Pistool Kl: Zwart TANFOGLIO GT 28 (5);
1
STK Munitie Kl: Koper 6.35 (6);
1
STK Huls S&B 6.35 (7);
vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijke gedeelte van de straf, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 5 april 2013, gewezen onder parketnummer 09/752521-11, te weten gevangenisstraf voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Ruiter, voorzitter,
mrs. A.J. Milius en S.M. de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2014.
Mr. De Bruijn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1610-2013093347, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd pagina’s 1 t/m 384).
2.Proces-verbaal aangifte [aangever 1], pagina’s 8 en 9.
3.Proces-verbaal aangifte [aangever 1], pagina 9.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [aangever 1], op 19 november 2013 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, punt 6.
5.Proces-verbaal aangifte [aangever 1], pagina’s 10 tot en met 12.
6.Proces-verbaal aangifte [aangever 1], pagina 13.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina’s 160 tot en met 162; proces-verbaal van bevindingen, pagina 373.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek pagina’s 160 tot en met 162.
9.Een geschrift, te weten een rapport getiteld: Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van overvallen gepleegd in Noordwijk op 8 en 9 juli 2013, op 11 juli 2013 opgesteld door [medewerker NFI 1], werkzaam bij het NFI, pagina’s 98 tot en met 100.
10.Proces-verbaal aangifte T. [aangever 2], pagina’s 24 en 25.
11.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina’s 201 tot en met 203.
12.Proces-verbaal (aanhouding), pagina 52; PV van doorzoeking ter inbeslagneming op grond van WWM, pagina 57.
13.Proces-verbaal, pagina’s 92 en 93.
14.Proces-verbaal aangifte [aangeefster 3], pagina’s 35 en 36.
15.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina’s 246 en 247.
16.Een geschrift, te weten een bijlage DNA-profielcluster 25334 d.d. 8 augustus 2013, pagina 248.
17.Een geschrift, te weten een rapport getiteld: Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Noordwijk op 8 juli 2013, op 14 augustus 2013 opgesteld door ing. [medewerker NFI 2], werkzaam bij het NFI, pagina’s 227-228.
18.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 39.
19.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 april 2014, proces-verbaal van die terechtzitting, pagina 4.
20.Een rapport getiteld: Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Noordwijk op 8 juli 2013, op 14 augustus 2013 opgesteld door ing. [medewerker NFI 2], werkzaam bij het NFI, met vakbijlage, pagina’s 222 e.v.
21.Proces-verbaal aangifte [aangever 2], pagina 24.
22.Geschriften, te weten afdrukken van foto’s, pagina’s 61 tot en met 64.
23.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], pagina 26.
24.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 39.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], pagina’s 364 en 365; proces-verbaal van bevindingen, pagina 146.