ECLI:NL:RBDHA:2014:8545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
AWB 14/13480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot veiligheidssituatie in Irak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Iraakse asielzoeker. De verzoeker had op 6 juni 2014 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De verzoeker stelde dat de veiligheidssituatie in Irak, met name in Bagdad, door recente gewelddadige conflicten tussen de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIS) en het Iraakse leger, aanzienlijk was verslechterd. Dit leidde tot de vrees voor onomkeerbare gevolgen van een mogelijke uitzetting naar Irak.

De voorzieningenrechter overwoog dat de onvoorspelbaarheid van de situatie in Irak en de recente ontwikkelingen voldoende aanleiding gaven om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De rechter vroeg de verweerder om binnen zes weken een schriftelijke reactie te geven op de snel wijzigende veiligheidssituatie in Irak, waarbij specifiek aandacht moest worden besteed aan de situatie in Bagdad. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de verzoeker om de uitspraak van de rechtbank in de beroepsprocedure af te wachten zwaarder woog dan het belang van de verweerder om tot uitzetting over te gaan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat er een beslissing is genomen in de beroepszaak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 974,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/13480
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [1979], van Iraakse nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.S. Asarfi).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in een Aanmeldcentrum afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Verzoeker heeft een beroep gedaan op de zeer recente ontwikkelingen in Irak waardoor de situatie daar in korte tijd (nog meer) is verslechterd. Hij stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (Definitierichtlijn).
2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker afkomstig is uit Bagdad. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat uit recente informatie blijkt dat er sprake is van een verslechterde veiligheidssituatie vanwege de gewelddadige conflicten tussen de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIS) en het Iraakse leger en mogelijke andere groeperingen. Gelet op de onvoorspelbaarheid van deze ontwikkelingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in deze zaak te beantwoorden vragen zich niet lenen voor afdoening in een voorlopige-voorzieningenprocedure. De ter zitting door eiser overgelegde brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 16 juni 2014 biedt niet zo veel informatie dat de onzekerheid over de situatie in Irak daarmee is weggenomen.
3.
Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter bij brief van 25 juni 2014 verweerder om een schriftelijke reactie gevraagd op de snel wijzigende veiligheidssituatie in Irak. De voorzieningenrechter heeft verweerder daarbij specifiek verzocht in te gaan op de veiligheidssituatie in Bagdad.
4.
Het niet-treffen van de verzochte voorziening kan leiden tot een situatie waarin verzoeker Nederland wordt uitgezet, terwijl de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan in de beroepszaak. De uitzetting kan onomkeerbare gevolgen voor verzoeker hebben. Toewijzing van de verzochte voorziening komt in dit geval neer op een ordemaatregel, waarbij niet wordt vooruitgelopen op een beoordeling in de bodemzaak.
5.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om de uitspraak van de rechtbank in de beroepsprocedure af te wachten meer weegt dan het belang van verweerder om tot uitzetting van verzoeker over te gaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen. Het bestreden besluit van verweerder wordt geschorst totdat is beslist op het beroep. Hieruit volgt dat verzoeker niet mag worden uitgezet.
6.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 487,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit totdat is beslist op het beroep;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.G. te Pas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.