ECLI:NL:RBDHA:2014:8483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
C/09/465751 / KG ZA 14-562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de gemeente Kaag en Braassem tegen vastgoedontwikkelaar inzake samenwerkingsovereenkomsten voor de ontwikkeling van Plangebied Noord en Zuid

In deze zaak vordert de gemeente Kaag en Braassem, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.M. Winkelhuijzen, dat de besloten vennootschap [gedaagde], vertegenwoordigd door advocaat mr. M.Y.C.L. de Wit, binnen twee maanden na betekening van het vonnis een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning indient voor de ontwikkeling van het Plangebied Noord. De gemeente stelt dat de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord nog steeds van kracht is, ondanks de beweringen van [gedaagde] dat deze is beëindigd. De gemeente voert aan dat er geen extreme wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden die een beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente een spoedeisend belang heeft bij de vorderingen en dat de samenwerkingsovereenkomst nog steeds van kracht is. De rechter wijst de vorderingen van de gemeente toe, met inachtneming van een termijn van drie maanden voor de uitvoering van de vorderingen. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van achterstallige rente en proceskosten. De voorzieningenrechter legt dwangsommen op voor het geval [gedaagde] niet aan de veroordelingen voldoet.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/465751 / KG ZA 14-562
Vonnis in kort geding van 11 juli 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Kaag en Braassem,
zetelende te Roelofarendsveen (gemeente Kaag en Braassem),
eiseres,
advocaat mr. H.J.M. Winkelhuijzen te Alphen aan den Rijn,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.Y.C.L. de Wit te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de gemeente’ en ‘[gedaagde]’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 27 juni 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
De gemeente (althans de gemeente Jacobswoude die in het kader van een gemeentelijke herindeling is opgegaan in de gemeente) heeft in 2008 een niet openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd om een partij te contracteren ten behoeve van de ontwikkeling van het dorpshart in de kern Leimuiden. Er was sprake van twee verschillende plangebieden, aangeduid als Plangebied Noord en Plangebied Zuid. De inschrijving van [gedaagde] is als de economisch meest voordelige inschrijving aangemerkt.
1.2.
Op 23 december 2008 heeft de gemeente met [gedaagde] twee samenwerkingsovereenkomsten gesloten, een voor Plangebied Noord en een voor Plangebied Zuid.
1.3.
De samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord behelst, blijkens artikel 2.1 van deze overeenkomst:
“- de ontwikkeling en realisatie van circa 22 woningen
  • de ontwikkeling en realisatie van circa 42 parkeerplaatsen op maaiveld
  • de herbestemming van de boerderij van Van Beijeren tot een horecagelegenheid
  • ca. 600 m2 sociaal-medische voorzieningen
  • ca. 550 m2 woonzorgvoorziening voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking
  • 1 langzaamverkeersroute noord-zuid.”
1.4.
In de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord is/zijn voorts onder meer opgenomen, samengevat:
  • de verantwoordelijkheden van beide partijen, waaronder aan de zijde van [gedaagde] het voorbereiden en indienen van aanvraag benodigde (bouw)vergunningen en ontheffingen, het voorbereiden en uitvoeren van nieuwbouw woningen, de herbestemming van de boerderij en de diverse voorzieningen en de realisatie van de parkeerplaatsen en het verhuren dan wel verkopen van woningen en overige bebouwing (artikel 2.3);
  • de verplichting van [gedaagde] om de genoemde bebouwing te realiseren en tezamen met de bouwkavels te verhuren dan wel verkopen tegen huurprijzen respectievelijk verkoopsommen, welke door partijen gezamenlijk zijn vastgesteld en zijn vermeld in artikel 5.2.;
  • bepalingen ten aanzien van grondeigendom en -overdracht, in welk kader de gemeente zich bereid heeft verklaard de gronden in dit gebied over te dragen aan [gedaagde] ten behoeve van de ontwikkeling en realisatie van Plangebied Noord. In artikel 4 zijn bepalingen opgenomen hieromtrent, onder meer ten aanzien van de hoogte van de koopsom, het moment van verschuldigdheid van die koopsom (op het moment van juridische levering), de door [gedaagde] te betalen rentevergoeding over de grondprijs en het moment van eigendomsoverdracht, te weten op het moment dat er sprake is van een (eerste) bruikbare bouwvergunning voor de binnen dit gebied te realiseren bebouwing;
  • bepalingen over de duur, aanpassing en beëindiging van de overeenkomst. De relevante bepalingen in dit verband luiden als volgt:
“10.2 Partijen komen overeen dat tussentijdse aanpassing van deze overeenkomst en of tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst mogelijk moet zijn indien partijen daartoe gezamenlijk besluiten of in het geval er sprake is van een van de navolgende gevallen, waarop de meest gerede partij een beroep kan doen:
(…)
b. indien zich een extreme wijziging van omstandigheden (waaronder extreme wijziging van marktomstandigheden) voordoet welke naar objectieve maatstaven een verdere ongewijzigde uitvoering van deze overeenkomst voor partijen of een van hen in redelijkheid niet langer verantwoord maakt;
(…)
d. indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13.1.
10.3
Indien zich (een van) de situaties in artikel 10.2 voordoet, zal de meest gerede partij, zulks berichten via aangetekend schrijven of deurwaardersexploit aan de andere partij en zullen partijen gedurende 2 maanden trachten om in minnelijk overleg tot een aanpassing van deze overeenkomst en/of (een van) de Bijlagen, en/of van de ruimtelijke/programmatische kaders te komen, welke termijn met wederzijds goedvinden kan worden verlengd. Indien partijen niet tot aanpassing kunnen komen, dan zal zulks door de meest gerede partij schriftelijk via aangetekend schrijven of deurwaardersexploit worden bericht aan de andere partij.
10.4
Indien het in artikel 10.3 bedoelde overleg niet tot overeenstemming leidt, kan dit geschil worden voorgelegd aan de bevoegde rechter overeenkomstig artikel 11. De rechter is bevoegd die wijzigingen in de overeenkomst aan te brengen, die naar zijn oordeel in de gegeven omstandigheden in overeenstemming zijn met de redelijkheid en billijkheid.
Indien de rechter geen mogelijkheid ziet door middel van wijzigingen tot een redelijk en billijk resultaat te komen, kan hij de overeenkomst voor het niet reeds uitgevoerde gedeelte daarvan, ontbinden. Daarbij dienen alle financiële en andere gevolgen van de ontbinding door de rechter te worden vastgesteld.
(…)
13.1 “
Tegelijkertijd met het aangaan van onderhavige overeenkomst hebben partijen een Samenwerkingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de verdere ontwikkeling en realisatie van het Plangebied Zuid. Indien mocht blijken dat het Plangebied Zuid niet verder ontwikkeld kan worden overeenkomst de uitgangspunten van de Planvisie (bijlage 2A), omdat de daarvoor benodigde gronden (deels) niet kunnen worden verworven en de Gemeente niet besluit tot toepassing van de Onteigeningswet, dan treden partijen in overleg over de alsdan ontstane situatie en zullen partijen bezien of en zo ja welke gevolgen dit mogelijk heeft voor de planvorming van Plangebied Noord en zullen partijen mogelijk nadere afspraken maken. In dit geval kan er sprake zijn van een situatie als bedoeld in artikel 10.2.”
1.5.
De samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Zuid heeft tot doel het vastleggen van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de verdere planontwikkeling en realisatie van het Plangebied Zuid dient plaats te vinden, waarbij de benodigde verwervingen van gronden door [gedaagde] voorop staan, alsmede het vastleggen van de wijze van vervolgcontracteren ten behoeve van de realisatie van het Plangebied Zuid in de vorm van een Koop-/Realisatieovereenkomst (artikel 1.1). Binnen het Plangebied Zuid zullen worden (her)ontwikkeld en gerealiseerd circa 60 woningen, circa 2800 m2 commerciële voorzieningen en circa 100 gebouwde parkeerplaatsen (artikel 3.1).
1.6.
Partijen hebben op 24 augustus 2011 een aanvullende overeenkomst gesloten betreffende Plangebied Noord (hierna: de aanvullende overeenkomst). Als aanleiding voor het sluiten van deze overeenkomst staat hierin vermeld dat [gedaagde] aan de gemeente heeft voorgesteld om een aantal in de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord neergelegde afspraken aan te passen als gevolg van de vertraging in de ontwikkeling van het plangebied en de beperkte mogelijkheden voor [gedaagde] om de aan te kopen gronden voor te financieren als gevolg van gewijzigde marktomstandigheden (aanhef onder 4.). Deze overeenkomst vermeld voorts, voor zover thans relevant en samengevat:
  • dat de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord onverkort van toepassing blijven en dat de afspraken in de aanvullende overeenkomst wijzigingen en aanvullingen op de afspraken uit die overeenkomst betreffen en dus prevaleren boven die overeenkomst (artikel 1.1);
  • dat het Plangebied Noord nader wordt onderverdeeld in de Deelgebieden A, B1 en B2, zoals nader aangegeven op een bijlage bij de aanvullende overeenkomst (artikel 3.1);
  • dat in afwijking van het bepaalde in artikel 4.4 van de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord eigendomsoverdracht van de gronden in de Deelgebieden A en B1 door de gemeente aan [gedaagde] plaatsvindt, zodra [gedaagde] 12 van de 17 binnen deelgebied A geprojecteerde woningen heeft voorverkocht (artikel 3.2);
  • dat [gedaagde] zich tot het uiterste zal inspannen om op 1 november 2012 te starten met de verkoop van alle binnen Deelgebied A betrokken woningen, onder meer door het plaatsen van advertenties, het toezenden van brochuremateriaal aan geregistreerde belangstellenden en overige in de markt gebruikelijk acties om woningen te verkopen en de gemeente regelmatig op de hoogte houdt omtrent de verkoop van de verkoop van de woningen (artikel 3.3.);
  • eenzelfde koopsom als staat vermeld in de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord, met daarbij de bepalingen dat deze vanaf 1 januari 2009 tot 1 juli 2010 wordt geïndexeerd met een rentepercentage van 5% per jaar, zijnde in totaal € 70.500,-, waarnaast [gedaagde] vanaf 7 januari 2011 tot aan het moment van daadwerkelijke levering en betaling een rentevergoeding van 5% per jaar verschuldigd is. De door [gedaagde] verschuldigde rente over de periode van 7 januari 2011 tot aan het moment van aangaan van de aanvullende overeenkomst dient uiterlijk binnen een maand na het aangaan van de aanvullende overeenkomst door [gedaagde] aan de gemeente te worden betaald en vanaf dat moment dient [gedaagde] uiterlijk voor het eind van elke daaropvolgende maand de rentevergoeding van 5% op jaarbasis over de betreffende maand vooruit te betalen aan de gemeente, zijnde een bedrag van € 3.916,67 exclusief btw; (artikel 3.5);
  • een aanpassing van het programma, inhoudende dat, in afwijking van de artikelen 2.1 en 5.1 van de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord, door [gedaagde] zullen worden gerealiseerd:
  • 8 2/1 kapwoningen
  • 1 vrijstaande woning
  • 8 appartementen
  • benodigde parkeerplaatsen op maaiveld
  • de herbestemming van de boerderij Van Beijeren tot een horecagelegenheid
  • 482 m2 dienstverlening;
(artikel 4.1)
- dat partijen een actuele planning hebben opgesteld die is aangehecht aan de aanvullende overeenkomst (artikel 5.1).
1.7.
[gedaagde] heeft eind 2011 aan de gemeente aangegeven de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Zuid financieel niet te kunnen nakomen. Na diverse onderhandelingen en over en weer gedane voorstellen is medio 2013 gebleken dat partijen geen overeenstemming konden bereiken over een gewijzigde overeenkomst voor Plangebied Zuid.
1.8.
In een brief van 1 november 2013 heeft [gedaagde] aan de gemeente bericht dat, kort gezegd, [gedaagde] de afgelopen jaren hard heeft gewerkt aan de herontwikkeling van het centrum van Leimuiden en in die periode heeft getracht voldoende afzet te vinden voor met name de nieuw te bouwen winkels, maar dat geconstateerd moet worden dat dit ondanks de grote inspanningen niet is gelukt. [gedaagde] stelt dat de in de afgelopen jaren dramatisch slechter geworden “winkelmarkt” daar ongetwijfeld debet aan is en voorts dat zij onlangs tot de conclusie is gekomen dat er in Leimuiden-centrum geen plaats is voor een tweede supermarkt en dat de behoefte aan nieuwe “schilwinkels” zich in het gunstigste geval tot circa vijfhonderd meter zal beperken. Dat betekent volgens [gedaagde] dat er volstrekt onvoldoende kostendragers zijn om de achteraf te ambitieuze herontwikkelingsplannen uit het verleden te realiseren. [gedaagde] stelt in de brief voor om de samenwerking in de huidige vorm te beëindigen, waarover zij graag in overleg wil treden. Ten slotte vermeldt [gedaagde] dat een veel kleinschaliger herontwikkeling van het centrum van Leimuiden zeer gewenst blijft en volgens haar haalbaar is en zij biedt aan haar ideeën daarover te delen.
1.9.
In een brief van 18 november 2013 van [gedaagde] aan de gemeente heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat, kort gezegd, de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Zuid is beëindigd, omdat deze voor bepaalde tijd is aangegaan, eenmaal is verlengd tot 1 juli 2013, waarna [gedaagde] met een verzoek van de gemeente voor een nadere verlenging niet heeft ingestemd. Verder stelt [gedaagde] dat zij de samenwerkingsovereenkomst Plangebied Noord met terugwerkende kracht tot 1 maart 2013 wenst te beëindigen, omdat zij een directe relatie ziet tussen de ontwikkeling van de Plangebieden Noord en Zuid.
1.10.
De gemeente heeft in een brief van 5 december 2013 aan [gedaagde] bericht, samengevat, dat zij de visie dat de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Zuid is geëindigd niet deelt, dat er wel een feitelijke relatie bestaat tussen de ontwikkeling van beide plangebieden, maar dat er geen koppeling bestaat tussen de beide samenwerkingsovereenkomsten, dat [gedaagde] onverkort gebonden is aan de samenwerkingsovereenkomst ten aanzien van Plangebied Noord en dat het voorstel om deze overeenkomst te beëindigen niet wordt geaccepteerd. De gemeente doet voorts een voorstel ten aanzien van een overleg tussen partijen.
1.11.
In een brief van 13 januari 2014 heeft [gedaagde] aan de gemeente aangegeven de samenwerking voor beide plangebieden per 1 november 2013 als beëindigd te beschouwen. Zij doet voorts het voorstel om in een andere samenwerkingsvorm een reeds gepresenteerde minimum variant voor de herstructurering van het centrum van Leiden te realiseren.
1.12.
Bij brief van 6 februari 2014 heeft de gemeente [gedaagde] gesommeerd om:
- binnen twee maanden een ontvankelijke aanvraag om (bouw)omgevingsvergunning in te dienen voor het overeengekomen bouwprogramma in Plangebied Noord; en
- binnen twee maanden na indiening van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning te starten met de verkoop van de woningen in deelgebied A; en
- de overeengekomen rentevergoeding over de koopsom voor het noordelijk deel van het plan te blijven betalen en de achterstallige termijnen vanaf 1 november 2013 tot en met februari 2014 te voldoen;
bij gebreke waarvan [gedaagde] in rechte zal worden betrokken. [gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan.

2.Het geschil

2.1.
De gemeente vordert, zakelijk weergegeven:
- [gedaagde] te veroordelen om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in artikel 4.1 van de aanvullende overeenkomst beschreven bouwprogramma bij de gemeente in te dienen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- [gedaagde] te veroordelen om binnen twee maanden na de datum van dit vonnis te starten met de verkoop van alle binnen deelgebied A betrokken woningen, onder meer door het plaatsen van advertenties, toezenden van brochuremateriaal aan geregistreerde belangstellenden en overige in de markt gebruikelijk acties om woningen te verkopen en de gemeente regelmatig op de hoogte te houden omtrent het verloop van de verkoop van de woningen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 23.500,02 aan achterstallige rente aan haar te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure en de nakosten.
2.2.
Daartoe voert de gemeente, samengevat, het volgende aan. De twee samenwerkingsovereenkomsten hangen niet met elkaar samen. Reeds in de aanbestedingsstukken zijn de twee plangebieden als verschillende projecten gepresenteerd en er zijn twee verschillende samenwerkingsovereenkomsten gesloten, waaruit niet blijkt van een samenhang tussen die twee projecten die inhoudt dat de beëindiging van het ene project het andere project in dat lot laat delen. De gemeente stelt thans enkel vorderingen in op basis van de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord, die in ieder geval niet is geëindigd. Geen van de in artikel 10.2 beschreven beëindigingsgronden doet zich immers voor. Partijen hebben in augustus 2011 nog nadere afspraken met elkaar gemaakt in de aanvullende overeenkomst. Nadien heeft geen extreme wijziging van marktomstandigheden, als bedoeld in artikel 10.2 onder b, plaatsgevonden. Evenmin is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 10.2 onder d. Overigens wordt voor het geval die situatie zich wel zou voordoen, een andere te volgen weg voorgeschreven dan beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst. De in de artikelen 10.3 en 10.4 voorgeschreven procedure is ook niet gevolgd, zodat [gedaagde] nog gebonden is aan de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord en in de aanvullende overeenkomst. In die laatstgenoemde overeenkomst is een actuele planning opgenomen en op grond hiervan moest [gedaagde] in mei/juni 2012 de aanvraag om een omgevingsvergunning voor Plangebied Noord indienen. Dat lag in haar vermogen en er was geen sprake van publiekrechtelijke belemmeringen. Voorts had [gedaagde] op grond van de aanvullende overeenkomst zich tot het uiterste moet inspannen om op 1 november 2012 te starten met de verkoop van alle binnen het deelgebied A betrokken woningen en de gemeente over het verloop van de verkoop op de hoogte moeten houden. [gedaagde] heeft hieraan niet voldaan en is ook nalatig met de betaling van de overeengekomen maandelijkse rentevergoeding.
2.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Bij de beoordeling van de geschillen tussen partijen staat het volgende voorop. De vorderingen van de gemeente hebben enkel betrekking op de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord. [gedaagde] heeft ter zitting veelvuldig verwezen naar de situatie in Plangebied Zuid, maar dat is in het kader van deze procedure niet relevant en zal derhalve onbesproken blijven, met uitzondering van het beroep van gedaagde op de beëindigingsgrond als genoemd in artikel 10.2 sub d juncto artikel 13.1. van de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord, waarin een relatie wordt gelegd tussen de beide projecten. Van een andere koppeling of samenhang tussen de beide samenwerkingsovereenkomsten is niet gebleken.
3.2.
Verder wordt overwogen dat de gemeente aanspraak maakt op nakoming door [gedaagde] van de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord en de aanvullende overeenkomst (hierna tezamen ook genoemd: de overeenkomsten), waarin diverse afspraken staan vermeld, waarvan de termijn reeds is verlopen. Het spoedeisend belang van de gemeente is daarmee gegeven en de voorzieningenrechter gaat derhalve voorbij aan het verweer van [gedaagde] in dit kader.
3.3.
Inhoudelijk gezien dient als eerste te worden beoordeeld of de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord reeds is beëindigd, zoals [gedaagde] stelt, maar de gemeente gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat er sprake is van de situaties als omschreven in artikel 10.2 onder b en onder d., zodat de overeenkomst thans als beëindigd moet worden beschouwd. Ook indien het standpunt zou worden gevolgd dat van die situaties sprake is, hetgeen de gemeente overigens betwist en hierna zal worden beoordeeld, betekent dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat de overeenkomst thans al is geëindigd. Uit artikel 10.2 volgt dat beëindiging van de overeenkomst in de genoemde gevallen tot de mogelijkheden behoort, waarna in de daarop volgende artikelen 10.3 en 10.4 nader wordt uitgewerkt hoe partijen dienen te handelen indien er sprake is van een van die situaties. Daarbij staat voorop dat partijen alsdan eerst moeten trachten om met elkaar in overleg te treden om tot aanpassing van de overeenkomst te komen en als dat niet lukt de zaak aan de rechter moeten voorleggen. Deze dient alsdan ook eerst te bekijken of hij mogelijkheden ziet tot een wijziging van de overeenkomst, die leidt tot een billijk resultaat. Eerst indien dat niet tot de mogelijkheden behoort, kan de rechter de overeenkomst voor het niet reeds uitgevoerde gedeelte daarvan ontbinden, waarbij hij of zij alle financiële en andere gevolgen dient vast te stellen. Een dergelijke procedure is nog niet gevolgd, zodat de voorzieningenrechter tot uitgangspunt neemt dat de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord thans nog tussen partijen van kracht is.
3.4.
Het uitgangspunt van een, zoals hier, nog bestaande overeenkomst is dat deze moet worden nagekomen. Het door een partij aanhangig maken van een bodemprocedure, waarin de beëindiging van een overeenkomst wordt gevorderd, maakt niet dat die partij reeds dan niet meer tot nakoming van die overeenkomst gehouden is, laat staan indien die bodemprocedure, zoals hier, slechts wordt aangekondigd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] in beginsel tot nakoming veroordeeld dient te worden, tenzij reeds thans met grote mate van waarschijnlijkheid kan worden voorspeld dat de bodemrechter de overeenkomsten zal ontbinden en dat daardoor nakoming van die overeenkomsten thans in redelijkheid niet van [gedaagde] kan worden gevergd. De twee beëindigingsgronden waarop [gedaagde] een beroep doet, zullen hiertoe nader worden besproken.
3.5.
De beëindigingsgrond als genoemd in artikel 10.2 onder b. houdt in dat zich een extreme wijziging van omstandigheden (waaronder een extreme wijziging van marktomstandigheden) voordoet, die naar objectieve maatstaven een verdere ongewijzigde uitvoering van deze overeenkomst voor partijen of een van hen in redelijkheid niet langer verantwoord maakt. [gedaagde] stelt dat hiervan sprake is, nu de markt voor woningen, winkels en diensten extreem is verslechterd en het thans volstrekt niet meer reëel te achten is dat het te bouwen onroerend goed verkocht zal worden tegen de voorgeschreven, thans veel te hoge, verkoopprijzen.
3.6.
Met de gemeente is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een zodanige extreme wijziging van marktomstandigheden dat de overeenkomst kan worden beëindigd, niet het jaar 2008 maar het jaar 2011 als uitgangspunt moet worden genomen. Immers, in 2011 is tussen partijen gesproken over een aanpassing van het plan in verband met de gewijzigde marktomstandigheden. Met het oog daarop hebben partijen een aanvullende overeenkomst gesloten met daarin opgenomen een gewijzigd programma. [gedaagde] is daarmee akkoord gegaan. Nu partijen, beide zijnde professionele partijen, de aanvullende overeenkomst hebben ondertekend, moet er voorshands van worden uitgegaan dat zij het programma als gevolg van de gewijzigde situatie in 2011 op een zodanige manier hebben bijgesteld dat het realiseerbaar was. De stellingen van [gedaagde] dat hij destijds andere wijzigingen voorstond en dat het overeengekomen programma op dat moment al niet realistisch was, maar dat hij er toch mee heeft ingestemd omdat er tevens een voorverkooppercentage werd opgenomen, kunnen daar niet aan af doen. Dit is door de gemeente gemotiveerd betwist. De gemeente stelt dat het programma is aangepast in die zin dat er minder woningen zouden worden gebouwd en van een ander type. Van deze woningen was de verwachting, ook van [gedaagde], dat deze wel afzetbaar zouden zijn voor de overeengekomen prijs en die is dus ook niet aangepast, aldus de gemeente.
3.7.
Dat de situatie op de woningmarkt in Leimuiden sinds 2011, toen de financiële crisis al in volle omvang aanwezig was, extreem verslechterd is, heeft [gedaagde] niet gesteld, laat staan voldoende aannemelijk gemaakt. De stelling van [gedaagde] over de extreme verslechtering van de markt sinds 2011 heeft betrekking op de markt voor winkels en diensten. Zij heeft deze stelling onderbouwd met een verwijzing naar enkele conclusies in de Nota Detailhandel Zuid-Holland 2012 en in het Programma Ruimte, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 6 mei 2014. Dit acht de voorzieningenrechter, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de gemeente, echter onvoldoende om op basis daarvan aan te kunnen nemen dat in een bodemprocedure met grote mate van waarschijnlijkheid zal worden geoordeeld dat er sprake is van een extreme wijziging van omstandigheden die een verdere ongewijzigde uitvoering van samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord niet langer verantwoord maakt. Hiertoe is met name redengevend dat de stellingen van [gedaagde] voor het overgrote deel zien op de markt voor winkels, terwijl het programma in de aanvullende overeenkomst geen winkels bevat, maar woningen en diensten. Voorts heeft de gemeente er op gewezen dat de overgelegde stukken niet specifiek zien op Plangebied Noord, dat deze niet alleen de door [gedaagde] genoemde negatieve punten bevatten, maar ook positieve punten en dat bij haar recente projecten in Leimuiden bekend zijn, waarvoor de belangstelling groot is.
3.8.
[gedaagde] heeft ter zitting nog gesteld dat zij, als de gemeente bij haar standpunt blijft, in de bodemprocedure wel met nadere rapportages zal komen. Met een dergelijke stelling kan echter niet worden bewerkstelligd dat de vorderingen thans in dit kort geding worden afgewezen. Zoals gezegd is nakoming van een overeenkomst het uitgangspunt. Nu [gedaagde] eenzijdig de ingrijpende beslissing heeft genomen om de overeenkomsten niet meer na te komen, had van haar mogen verwacht dat zij haar standpunt dat van een extreme wijziging van omstandigheden sprake is, met op deze situatie toegespitste rapportages had onderbouwd. Zo het niet al op haar weg had gelegen om dit richting de gemeente te doen alvorens een beroep te doen op deze beëindigingsgrond, had het in ieder geval op haar weg gelegen om dat in deze procedure te doen. Dat heeft zij echter nagelaten.
3.9.
Wat betreft de verkoopprijzen van de woningen en appartementen stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de overeengekomen prijzen hiervoor, gecorrigeerd naar het huidige prijspeil, onrealistisch hoog zijn en dat de woningen en appartementen hiervoor nooit kunnen worden verkocht. De gemeente heeft dit gemotiveerd betwist en hierbij onder meer verwezen naar andere projecten in Leimuiden met vergelijkbare prijzen, waarvoor de belangstelling groot is. Nu [gedaagde] haar stelling na deze betwisting niet nader heeft onderbouwd, kan zij daarin niet worden gevolgd. Overigens is ter zitting gebleken dat de gemeente [gedaagde] niet verplicht om de door haar genoemde prijzen te hanteren. Dat [gedaagde] deze prijzen wel zal moeten hanteren om geen verlies te maken, zoals zij stelt, is een omstandigheid die naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor haar rekening en risico komt, mede gelet op het feit dat zij in 2011 nog akkoord is gegaan met de in de aanvullende overeenkomst opgenomen koopprijs voor de gronden.
3.10.
[gedaagde] heeft verder gesteld dat zich de situatie voordoet als bedoeld in artikel 10.2 lid d juncto artikel 13.1 van de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord, nu niet alle gronden binnen Plangebied Zuid zijn verworven en de gemeente niet heeft besloten tot onteigening. Het enkel poneren van deze stelling acht de voorzieningenrechter, in het licht van de betwisting van de gemeente, onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de bodemrechter met grote mate van waarschijnlijkheid op grond hiervan de overeenkomst zal ontbinden. Nog daargelaten dat het in dit artikel voorgeschreven overleg over dit onderwerp niet heeft plaatsgevonden, heeft de gemeente gemotiveerd betwist dat [gedaagde] niet in staat zou zijn om de benodigde gronden te verwerven, hetgeen door [gedaagde] vervolgens niet dan wel onvoldoende nader is onderbouwd. Voorts heeft de gemeente onweersproken gesteld dat [gedaagde] nooit een verzoek aan de gemeente heeft gedaan om over te gaan tot onteigening en dit had naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel op haar weg gelegen alvorens een beroep te doen op deze beëindigingsgrond.
3.11.
Gezien het vorenstaande kan thans niet met grote mate van waarschijnlijkheid worden voorspeld dat de bodemrechter de overeenkomsten zal ontbinden. Dat leidt ertoe dat de vorderingen van de gemeente, allemaal betreffende de nakoming van afspraken uit de overeenkomsten, voor toewijzing vatbaar zijn als na te melden. De voorzieningenrechter zal, anders dan gevorderd, een termijn hanteren om aan de eerste twee veroordelingen te voldoen van drie maanden na betekening van dit vonnis. [gedaagde] heeft gesteld dat hij die termijn minimaal nodig heeft om een ander te realiseren, hetgeen de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt. Wat betreft de gevorderde geldsom overweegt de voorzieningenrechter nog dat met de toewijzing van geldvorderingen in kort geding weliswaar terughoudend moet worden omgegaan, maar dat er in dit geval geen aanleiding is voor afwijzing van het gevorderde. Het verweer van [gedaagde] ten aanzien van de aannemelijkheid van de vordering houdt immers slechts in dat de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord is beëindigd en dat standpunt wordt zoals hiervoor vermeld niet gevolgd. Voorts is ook genoegzaam gebleken van een (spoedeisend) belang van de gemeente bij het gevorderde. Zij heeft immers nog steeds de gronden, die [gedaagde] op grond van de samenwerkingsovereenkomst voor Plangebied Noord zal afnemen, in eigendom. De kosten daarvoor komen voor rekening van de gemeente, terwijl daartegenover door [gedaagde] geen rentevergoeding wordt betaald.
3.12.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.13.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor het in artikel 4.1 van de aanvullende overeenkomst beschreven bouwprogramma bij de gemeente in te dienen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 200.000,-;
- veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis te starten met de verkoop van alle binnen deelgebied A betrokken woningen, onder meer door het plaatsen van advertenties, toezenden van brochuremateriaal aan geregistreerde belangstellenden en overige in de markt gebruikelijk acties om woningen te verkopen en de gemeente regelmatig op de hoogte te houden omtrent het verloop van de verkoop van de woningen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,-;
- bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.12 is vermeld;
- veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 23.500,02 aan achterstallige rente aan de gemeente te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de gemeente begroot op € 2.790,52,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 1.892,-- aan griffierecht en € 82,52 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
- veroordeelt [gedaagde] tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat;
- bepaalt, dat indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan voormelde proceskostenveroordelingen is voldaan, daarover de wettelijke rente verschuldigd is;
- bepaalt dat, indien en voor zover [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden door de Gemeente aan [gedaagde] is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving, alsmede met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.