In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2014 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1997, die onder toezicht was gesteld. Het verzoek tot uithuisplaatsing werd ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, naar aanleiding van ernstige problemen in de relatie tussen de minderjarige en haar ouders. De minderjarige verbleef op dat moment in een logeerhuis en had eerder al meerdere keren in opvangvoorzieningen verbleven. De ouders voerden verweer tegen de plaatsing, waarbij zij stelden dat de minderjarige in een gezinssituatie beter af zou zijn, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie ernstig verstoord was en dat er een onoverbrugbare kloof bestond tussen de minderjarige en haar ouders.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige niet altijd de waarheid vertelt en zich verzet tegen behandeling, wat de communicatie met haar ouders verder bemoeilijkt. Ondanks de inspanningen van Bureau Jeugdzorg om hulpverlening te bieden, was er geen vooruitgang geboekt, omdat de minderjarige niet openstond voor hulp. De kinderrechter benadrukte het belang van behandeling binnen de jeugd GGZ om de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en de afstand tussen haar en haar ouders te verkleinen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden de machtiging te verlenen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 21 januari 2014 tot 9 september 2014, ter effectuering van de ondertoezichtstelling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.