ECLI:NL:RBDHA:2014:8346
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Schending van termijnen bij definitieve toekenning kindertoeslag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de definitieve toekenning van de kindertoeslag voor het jaar 2008. Eiser, die tijdig zijn aangifte inkomstenbelasting had ingediend, was van mening dat de Belastingdienst/Toeslagen de kindertoeslag te laat had vastgesteld en dat dit in strijd was met het vertrouwensbeginsel. De Belastingdienst had op 2 augustus 2013 het voorschot kindertoeslag definitief berekend en een deel van het voorschot teruggevorderd, zonder eiser tijdig in kennis te stellen van de termijn voor de definitieve toekenning.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de wettelijke termijn van artikel 19 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) had overschreden. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst geen schriftelijke kennisgeving had gedaan over de termijnoverschrijding, wat in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de definitieve toekenning op een lager bedrag niet kon worden vastgesteld dan het bedrag van de laatste voorschotbeschikking, omdat de termijnoverschrijding niet aan de eiser kon worden verweten.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de beschikking van 2 augustus 2013. Het verzoek van eiser om schadevergoeding werd afgewezen, omdat hij niet tijdig had verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar en beroep. De rechtbank droeg de Belastingdienst op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.