ECLI:NL:RBDHA:2014:8238
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juni 2014 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 6 januari 2014, waarbij zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De opposant had op 24 februari 2014 verzet aangetekend tegen deze uitspraak. De rechtbank nodigde de opposant uit voor een zitting op 4 april 2014, maar deze verzocht om uitstel. De zitting werd verplaatst naar 1 mei 2014, maar de opposant verscheen niet. De rechtbank heeft het verzet behandeld en het onderzoek gesloten.
De rechtbank overwoog dat de opposant een Inkomensverklaring had aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand, welke op 28 maart 2013 was verstrekt. Deze verklaring kan worden gebruikt voor vermindering van griffierechten, maar de rechtbank stelde vast dat deze niet van toepassing was op het griffierecht dat in rekening werd gebracht voor het beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank wees erop dat het verlaagde griffierecht van € 44 van toepassing was, maar dat er geen vermindering kon worden verleend, tenzij er sprake was van een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter.
De rechtbank concludeerde dat het gezamenlijke inkomen van de opposant en zijn echtgenote in het peiljaar ruim € 90.000 bedroeg, wat volgens de rechtbank niet duidde op een wezenlijke belemmering. Daarom werd het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2014, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.