ECLI:NL:RBDHA:2014:8238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_4961V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juni 2014 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 6 januari 2014, waarbij zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De opposant had op 24 februari 2014 verzet aangetekend tegen deze uitspraak. De rechtbank nodigde de opposant uit voor een zitting op 4 april 2014, maar deze verzocht om uitstel. De zitting werd verplaatst naar 1 mei 2014, maar de opposant verscheen niet. De rechtbank heeft het verzet behandeld en het onderzoek gesloten.

De rechtbank overwoog dat de opposant een Inkomensverklaring had aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand, welke op 28 maart 2013 was verstrekt. Deze verklaring kan worden gebruikt voor vermindering van griffierechten, maar de rechtbank stelde vast dat deze niet van toepassing was op het griffierecht dat in rekening werd gebracht voor het beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank wees erop dat het verlaagde griffierecht van € 44 van toepassing was, maar dat er geen vermindering kon worden verleend, tenzij er sprake was van een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter.

De rechtbank concludeerde dat het gezamenlijke inkomen van de opposant en zijn echtgenote in het peiljaar ruim € 90.000 bedroeg, wat volgens de rechtbank niet duidde op een wezenlijke belemmering. Daarom werd het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2014, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/4961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2014 op het verzet van

[opposant], te [plaats], opposant,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedane uitspraak van de rechtbank, van 6 januari 2014.

Procesverloop

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van opposant (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
Bij brief van 24 februari 2014 heeft opposant verzet gedaan tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft opposant bij brief van 13 maart 2014 uitgenodigd voor de behandeling van het verzet ter zitting van 4 april 2014. Bij faxbericht van 1 april 2014 heeft opposant verzocht om uitstel van de zitting, hetgeen bij brief van 2 april 2014 is verleend.
De rechtbank heeft opposant bij brief van 9 april 2014 uitgenodigd om op de zitting van 1 mei 2014 om 10.30 uur bij de behandeling van het verzet aanwezig te zijn. Bij faxbericht van 30 april 2014, ontvangen door de rechtbank om 13.30 uur, heeft opposant verzocht om uitstel van de zitting van 1 mei 2014, hetgeen door de rechtbank bij faxbericht van 30 april 2014 om 15.27 uur is afgewezen. Op 30 april 2014 om 16.50 uur heeft opposant nogmaals verzocht om uitstel van de zitting. Hierop heeft de rechtbank op 1 mei 2014 om 09:16 uur per fax en telefonisch aan opposant meegedeeld dat de zitting doorgang zal hebben. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 1 mei 2014. Opposant is niet verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het beroepschrift van opposant is op 18 juni 2013 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
Na ontvangst van de nota van het griffierecht heeft opposant de rechtbank bij brief van 22 juli 2013 verzocht om vermindering van het verschuldigde griffierecht op basis van een Inkomensverklaring.
De rechtbank heeft bij brief van 1 augustus 2013 meegedeeld dat van de heffing van griffierecht geen vrijstelling c.q. vermindering kan worden verleend.
Bij aangetekende brief van 6 augustus 2013, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres [adres] heeft de griffier van de rechtbank opposant erop gewezen dat deze ter zake van het instellen het beroep een griffierecht van € 44,- is verschuldigd.
In deze brief is vermeld dat het griffierecht uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van die brief diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het verschuldigde recht is niet betaald.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard.
De gronden waarop het verzet van opposant baseert staan vermeld in het verzetschrift.

Beoordeling van het verzet

Eiser heeft bij de Raad voor Rechtsbijstand een Inkomensverklaring als bedoeld in artikel 7, derde lid, sub e, of artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand aangevraagd, welke verklaring op 28 maart 2013 door genoemde Raad aan eiser is verstrekt. Volgens de toelichting kan deze verklaring onder andere worden gebruikt voor: Vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging).
Deze verklaring kan anders dan de tekst van de toelichting doet vermoeden niet dienen ter vermindering van het griffierecht dat ingevolge artikel 8:41van de Algemene wet bestuursrecht in rekening wordt gebracht in die gevallen waarin op grond van genoemde wet een beroepszaak bij de bestuursrechter aanhangig wordt gemaakt. Daarbij is wel van toepassing de regeling verlaagd griffierecht die ertoe leidt dat indien, zoals in het onderhavige geval, beroep wordt ingesteld tegen een besluit op basis van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen het verlaagde tarief van € 44 geldt.
Van het bedrag van € 44 wordt geen vermindering verleend, tenzij er in een concreet geval sprake is van een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter. Nu uit de overgelegde verklaring blijkt dat het gezamenlijke inkomen van eiser en zijn echtgenote in het peiljaar ruim € 90.000 bedraagt komt dit naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet aan de orde.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep terecht wegens het niet voldoen van het griffierecht niet-ontvankelijk is verklaard en dient het verzet ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van C.P. van Veldhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het beroep in cassatie.