Op 16 juni 2014 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2001. Het verzoek tot verlenging was ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die zich zorgen maakte over de kwetsbaarheid van het gezinssysteem van de ouders en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige. De ouders, [A] en [B], die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, waren aanwezig bij de zitting, bijgestaan door hun advocaat, mr. R.W. de Gruijl. De minderjarige verblijft feitelijk bij de ouders thuis.
Tijdens de zitting is het eindverslag van Stek Jeugdhulp besproken, waaruit bleek dat de begeleiding positief was afgerond. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en het faxbericht van Bureau Jeugdzorg, maar oordeelde dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling niet aanwezig waren. De ouders hebben in de afgelopen periode actief meegewerkt aan de geboden hulpverlening en hebben zelf stappen ondernomen om de minderjarige te ondersteunen, waaronder het regelen van een psychologische behandeling.
De kinderrechter concludeerde dat er voldoende vertrouwen was in de vrijwillige hulpverlening en dat de ouders in staat waren om de noodzakelijke zorg voor de minderjarige te bieden. Daarom werd het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking werd uitgesproken door kinderrechter mr. A.J.J.M. Weijnen, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. de Witte. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.