ECLI:NL:RBDHA:2014:8042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
466318/KG RK 14-1023, 466322/KG RK 14-1024, 466323/ KG RK 14-1025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in vervolgonderzoek Koninck II

In deze zaak, die betrekking heeft op een wrakingsverzoek, hebben verzoekers zich gericht tot de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag. Het wrakingsverzoek is ingediend tegen de rechters mr. M.T. Renckens en mr. M.M. Meessen, die eerder betrokken waren bij de behandeling van een andere zaak, aangeduid als 'Koninck I'. De verzoekers stellen dat de rechters niet onpartijdig kunnen oordelen in het vervolgonderzoek, aangeduid als 'Koninck II', omdat zij eerder hebben geoordeeld over een bezwaarschrift dat verband houdt met dezelfde materie. De wrakingskamer heeft op 16 juni 2014 de zaak behandeld, waarbij de verzoekers zich lieten vertegenwoordigen door hun advocaten. De rechters Renckens en Meessen hebben niet deelgenomen aan de zitting, maar hebben hun standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De officier van justitie was ook aanwezig en heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek niet ontvankelijk is, omdat de verzoekers te laat zijn geweest met hun verzoek. De wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun verzoek tot wraking op basis van de deelname van mr. Renckens aan de eerdere zaak, maar heeft het verzoek tot wraking van mr. Meessen afgewezen op andere gronden. De beslissing is op 30 juni 2014 uitgesproken, waarbij de procesgang in de hoofdzaak voortgezet kan worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummers: 2014-20, 2014-21, 2014-22
zaak-/rekestnummer: 466318/KG RK 14-1023, 466322/KG RK 14-1024, 466323/ KG RK 14-1025
datum beschikking: 30 juni 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaken van:

1.[verzoeker 1] (parketnummer 09/748810-09),

2.
[verzoeker 2] (parketnummer 09/748816-10),
3.
[verzoeker 3] (parketnummer 09/748810-10),
bijgestaan door mrs. B.T. Nooitgedagt, D. Emmelkamp en T. Felix,
verzoekers,
strekkende tot wraking van:
mr. M.T. Renckens,
strafrechter in de rechtbank Den Haag,
hierna: mr. Renckens,
en
mr. M.M. Meessen,
strafrechter in de rechtbank Den Haag,
hierna: mr. Meessen.
Belanghebbende:
de officier van justitie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag heeft in een als “Koninck I” aangeduid onderzoek op 21 oktober 2011 uitspraak in eerste aanleg gedaan in de strafvervolging tegen diverse verdachten, waaronder verdachte [verdachte] (parketnummer 09/748802-09). Van deze strafkamer maakte mr. Renckens deel uit.
1.2
Nadien is een onderzoek opgestart onder de naam “Koninck II”, dat kan gelden als een vervolg op Koninck I. In Konick II worden negen personen als verdachten aangemerkt, waaronder de huidige verzoekers, die aanvankelijk allen werden bijgestaan door advocaten van het kantoor Böhler te Amsterdam. In de zaak Koninck II is nog aan geen van de verdachten een dagvaarding uitgebracht.
1.3
Bij gelegenheid van een regiebijeenkomst in Koninck II op 8 februari 2013 hebben de raadslieden van alle verdachten verzocht (onder anderen) de volgende getuigen te mogen horen:
  • [getuige 1], voormalig hoofd van de AIVD dan wel het huidig hoofd van de AIVD, [getuige 2];
  • [getuige 3], directeur binnenlandse veiligheidsdienst bij de AIVD;
  • de AIVD-teamleider.
1.4
De rechter-commissaris heeft dit verzoek, voor zover dat betrekking had op voormelde getuigen, bij beslissing van 31 mei 2013 afgewezen. De verdediging heeft daartegen bij bezwaarschrift bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij beslissing van 19 juli 2013 door een meervoudige raadkamer van de rechtbank waarin onder meer mr. Renckens en mr. Meessen zitting hadden, ongegrond verklaard.
1.5
Verzoekers, thans bijgestaan door huidige advocaten, hebben de rechter-commissaris andermaal verzocht de onder 1.3 genoemde getuigen te mogen horen. De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 28 maart 2014 (samengevat) dat verzoek deels niet-ontvankelijk verklaard, deels afgewezen. Het is de bedoeling dat een inmiddels tegen deze beslissing ingediend bezwaar zal worden behandeld door een raadkamer waarvan mrs. Renckens en Meessen deel uitmaken.
1.6
Bij brief van 6 mei 2014 heeft de verdediging in de hoofdzaak mrs. Renckens en Meessen gemotiveerd verzocht
“zich van (verdere) behandeling van de onderhavige strafzaak te verschonen.”Bij brief van 12 mei 2014 hebben de rechters, zakelijk weergegeven, aan de verdediging bericht geen aanleiding te zien op dat verzoek in te gaan.
1.7
Bij op 19 mei 2014 aan de rechtbank toegezonden verzoekschrift ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering hebben verzoekers te kennen gegeven (samengevat) mrs. Renckens en Meessen te wraken voor zover zij geroepen zouden worden te oordelen over het ingediende bezwaarschrift en/of (naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting) over de vragen ex de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1
Op 16 juni 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer
behandeld. Verzoekers zijn daar niet zelf verschenen, maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun raadslieden mrs. B.T. Nooitgedagt en M.A. Fikenscher.
2.2
Mrs. Renckens en Meessen zijn, zoals tevoren door hen aangekondigd, niet verschenen. Zij hebben hun standpunt omtrent de wraking bij brief van 22 mei 2014 ter kennis van de wrakingskamer gebracht.
2.3
Namens de zaaksofficier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, is officier van justitie mr. J.S. de Vries verschenen.
2.4
Desgevraagd is namens verzoekers meegedeeld dat de wraking uitsluitend ziet op de aanstaande behandeling van het bezwaar door mrs. Renckens en Meessen en niet (ook) op de inhoudelijke behandeling van Koninck II door een meervoudige kamer waarin deze rechters naar verwachting zitting zullen hebben.

3.Het standpunt van verzoekers

3.1
Verzoekers hebben voor de gronden waarop de wraking berust in hun verzoekschrift verwezen naar hun brief waarbij zij mrs. Renckens en Meessen hebben verzocht zich te verschonen van -voor zover thans nog van belang- de behandeling van het bezwaar tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 28 maart 2014. Vervolgens heeft mr. Nooitgedacht bij de behandeling van het wrakingsverzoek die gronden mondeling toegelicht. De rechtbank stelt vast dat die gronden inhouden (samengevat) dat van een onpartijdige behandeling van het bezwaar geen sprake kan zijn aangezien:
a. mr. Renckens heeft deelgenomen aan de inhoudelijke behandeling en berechting van de verdachten in Koninck I, en bij de vonnissen die in die zaak zijn gewezen verweren zijn verworpen die ook in Koninck II door verzoekers zullen worden gevoerd alsook door de rechtbank vaststellingen zijn gedaan die in Koninck II door verzoekers zullen worden bestreden;
mrs. Renckens en Meessen hebben deelgenomen aan de behandeling van het bezwaar tegen de (eerdere) beschikking van de rechter-commissaris van 31 mei 2013, terwijl de beslissing op dat bezwaar verzoekers onbegrijpelijk voorkomt en kennelijk vooruitloopt op later nog (bedoeld zal zijn: in de nog aanhangig te maken hoofdzaak) te nemen beslissingen.

4.Het standpunt van mrs. Renckens en Meessen

Mrs. Renckens en Meessen stellen zich op het standpunt dat deelname aan de berechting in Konick I en aan de eerdere behandeling van een bezwaar inzake onderzoekshandelingen in Konick II geen omstandigheid oplevert die de vrees voor een partijdige behandeling rechtvaardigt. Volgens hen moet worden aangenomen dat de rechter in staat is de waarderingen en beslissingen die hij in verband met een eerder berechte zaak heeft bereikt buiten beschouwing te laten en in iedere nieuwe zaak een onbevangen oordeel te geven omtrent de feiten die, binnen de door de tenlastelegging betrokken grenzen, van belang kunnen zijn. Zij verwijzen daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 29 mei 1992 (NJ 1992, 676) en 4 april 2004 (NJ 2005, 241).

5.Het standpunt van de officier van justitie

5.1
De officier van justitie stelt zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt dat, primair, al geruime tijd vóór het indienen van het wrakingsverzoek bekend was (bij de verdediging) dat mr. Renckens zitting had in de meervoudige kamer die heeft geoordeeld over Koninck I. Het wrakingsverzoek is daarom, voor zover het de wraking van mr. Renckens betreft wegens deelname aan de beoordeling van Koninck I, tardief en aldus niet-ontvankelijk. Ook de wraking van mrs. Renckens en Meessen wegens deelname aan de boordeling van het bezwaarschrift is tardief, nu beide rechters reeds in juli 2013 hebben geoordeeld over een bezwaarschrift met feitelijk dezelfde inhoud als het thans voorliggende bezwaarschrift.
5.2
Subsidiair betoogt de officier van justitie dat betrokkenheid bij een eerdere beoordeling over onderzoekswensen geen grond oplevert voor wraking.

6.De beoordeling

De onder (a) genoemde wrakingsgrond (ten aanzien van uitsluitend mr. Renckens)
6.1
De wrakingskamer stelt vast dat alle feiten welke onder het verband van deze grond zijn aangevoerd reeds bekend waren ten tijde van de behandeling door onder meer mr. Renckens van het bezwaar tegen de beschikking van de rechter-commissaris inzake onderzoekswensen van 31 mei 2013. Verzoekers hadden die bezwaren dan ook reeds toen vorm kunnen geven door mr. Renckens te wraken ter zake van haar deelname aan de behandeling van dat bezwaar. Nu zij dat hebben nagelaten dient de wraking op deze grond als tardief te worden aangemerkt en zullen verzoekers in de wraking, voor zover op deze grond gebaseerd, niet ontvankelijk worden verklaard.
De onder (b) genoemde wrakingsgrond (ten aanzien van zowel mr. Renckens als mr. Meessen)
6.2
Anders dan door de officier van justitie betoogd kunnen verzoekers in hun verzoek tot wraking op deze grond wel worden ontvangen, nu de door hen daaraan ten grondslag gelegde feiten eerst actueel werden op het moment dat verzoekers vernamen dat mrs. Renckens en Meessen zitting zouden hebben in de meervoudige raadkamer die zal oordelen over het tweede bezwaarschrift, en het verzoek tot wraking tijdig daarna is ingediend.
6.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.4
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.5
De enkele omstandigheid dat mrs. Renckens en Meessen (afwijzend) hebben beslist op het bezwaar tegen een eerdere beslissing van de rechter-commissaris om voorgedragen getuigen niet te horen, is onvoldoende om zwaarwegende omstandigheden zoals hiervoor bedoeld onder 6.3 aan te nemen. Uitgangspunt is immers dat rechters in het algemeen, en dus ook deze rechters, in staat zijn om in ieder stadium van een lopende zaak een onbevangen oordeel te geven over onderzoekswensen, daaronder begrepen de vraag of bij het herhalen daarvan wel of geen sprake is van nieuwe omstandigheden die zouden moeten voeren tot een andere beslissing dan in een eerder stadium is genomen. Door verzoekers zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de vrees rechtvaardigen dat, in afwijking van bedoeld uitgangspunt, mrs. Renckens en Meessen in deze zaak niet meer tot het geven van een onbevangen oordeel in staat zouden zijn.
6.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek, voor zover het berust op de thans besproken grond, zal worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun verzoek tot wraking voor zover dat is gegrond op de omstandigheid dat mr. Renckens heeft deelgenomen aan de behandeling en berechting van verdachten in het onderzoek Koninck I;
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers;
• mr. M.T. Renckens;
• mr. M.M. Meessen;
• de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, voorzitter, mrs. H.M.D. de Jong en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juni 2014.