ECLI:NL:RBDHA:2014:8013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
13/31436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtvaardiging van de leeftijdsgrens in de Overgangsregeling voor langdurig verblijvende kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en twee eisers van Russische en Kazachstaanse nationaliteit. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van de Overgangsregeling voor langdurig verblijvende kinderen. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen omdat de eisers niet voldeden aan de leeftijdsgrens van 21 jaar die in de regeling is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris een afdoende rechtvaardiging heeft gegeven voor deze leeftijdsgrens, die is bedoeld om tegemoet te komen aan kinderen die lange tijd in Nederland hebben verbleven. De rechtbank wijst erop dat het maken van onderscheid op basis van leeftijd in dit geval gerechtvaardigd is, omdat het doel van de regeling is om een specifieke groep vreemdelingen te ondersteunen. De eisers hebben aangevoerd dat de leeftijdsgrens in strijd is met het non-discriminatiebeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eisers en dat de regeling niet verder kan worden uitgebreid dan de gestelde leeftijdsgrens. De rechtbank concludeert dat de eisers niet in aanmerking komen voor verblijf op grond van de Overgangsregeling en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/31436

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op 17 april 1989,
van Russische nationaliteit,
alias
[eiser],
geboren op 17 april 1987,
van Kazachstaanse nationaliteit
V-nummer[nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Pricker).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet tijdelijke humanitaire gronden op grond van de overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen’ afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting ziet het geschil vooral op de vraag of verweerder op grond van voornoemde regeling op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat het in de Regeling gemaakte onderscheid op grond van leeftijd gerechtvaardigd is.
2.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser expliciet ziet op de verlening van een vergunning op grond van de overgangsregeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen (de Overgangsregeling), nu het desbetreffende vakje is aangekruist.
3.
Volgens de op 1 februari 2013 in werking getreden Overgangsregeling (ten tijde van belang vastgelegd in paragraaf B22/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, hierna Vc 2000) verleent verweerder een vergunning aan de vreemdeling die in het kader van de regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd:
a. die jonger is dan 21 jaar op de startdatum van de peilperiode (29 oktober 2012);
b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, op de startdatum van de peilperiode tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag tenminste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;
c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdij-instelling [naam]; én
d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van de regeling.
De IND verleent ingevolge voornoemd beleid ook een vergunning aan gezinsleden die deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.
4.
Eiser is van mening dat er geen objectieve rechtvaardiging is voor het hanteren van een leeftijdsgrens tot 21 jaar zodat er sprake is van strijd met het non-discriminatiebeginsel. Hij wijst er op dat Defence for Children pleit voor het verhogen van de bovengrens van de leeftijd voor de overgangsregeling naar 25 jaar omdat uitsluiting van bepaalde groepen kinderen in strijd zou zijn met verdragsverplichtingen uit het IVRK en het EVRM. De getrokken leeftijdsgrens is volgens eiser ook arbitrair. Voorts is eiser van mening dat bij de besluitvorming ten onrechte niet is gekeken naar de lange periode die eiser in Nederland is geweest als minderjarige vanaf de datum van binnenkomst op 15 mei 2002. De strekking van de regeling is om in Nederland gewortelde (voormalig) minderjarigen verblijf te verlenen. Eiser verblijft inmiddels 10 jaar in Nederland, is daar in belangrijke mate gevormd, eiser is daar geworteld. Bovendien kan hij niet terugkeren naar Kazachstan. Verweerder kent de omstandigheden van eiser en heeft deze onvoldoende betrokken in de belangenafweging. Verweerder zou zijn discretionaire bevoegdheid moeten aanwenden om eiser, die net buiten de regels valt, te verlossen van een jarenlange onzekerheid.
5.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de Regeling een oplossing beoogt voor minderjarige vreemdelingen. In de Definitieve regeling dient een vreemdeling binnen één jaar na het bereiken van de meerderjarige leeftijd een beroep doen op de Regeling. In de Overgangsregeling wordt een leeftijdsgrens van 21 jaar gehanteerd om tegemoet te komen aan de groep vreemdelingen die meerderjarig is geworden in de periode voorafgaand aan de Regeling zonder dat zij daar op dat moment een beroep op konden doen. Deze tegemoetkoming gaat echter niet verder dan de leeftijdsgrens van 21 jaar op de ingangsdatum van de peilperiode, 29 oktober 2012. Voor meerderjarigen geldt volgens verweerder ook een andere verantwoordelijkheid dan voor minderjarigen, zo geldt het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) niet voor meerderjarigen. Voorts wijst verweerder er op dat het, gezien de tekst van de Regeling, het regeerakkoord, en de debatten in en brieven aan de Tweede Kamer daarover, niet de bedoeling is om de Regeling ruimer te interpreteren. Worteling van de vreemdeling is geen criterium of voorwaarde in de Regeling. Verweerder wijst er op dat niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan het leeftijdscriterium.
Verder heeft verweerder verwezen naar het departementale dossier met betrekking tot eiser, waaruit blijkt dat eiser in Nederland nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad. Ook is een aanvraag van eiser om verblijf wegens het buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, afgewezen. Deze afwijzing is in rechte onaantastbaar geworden. Verweerder wijst er op dat uit het dossier voorts blijkt dat eiser heeft verklaard dat zijn moeder, twee zusjes en een tante in Kazachstan wonen, dat hij daar regelmatig contact mee heeft en dat zijn moeder probeert zaken voor hem te regelen in Kazachstan. Verweerder acht het daarom niet aannemelijk dat eiser geen banden meer zou hebben met het land van herkomst. Eisers beroep op het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan dan ook niet slagen. Tenslotte merkt verweerder op dat bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag geen beoordeling plaatsvindt aan of anderszins aanleiding bestaat tot toepassing van het bepaalde in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
6.
In het verweerschrift handhaaft verweerder het eerder ingenomen standpunt. Hij wijst er op dat niet in geschil is dat eiser op de peildatum 23 dan wel 25 jaar oud was en dat hij daarmee niet voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Bovendien is de Regeling begunstigend beleid, dit betekent dat verweerder een grote mate van discretie heeft bij het vaststellen van de voorwaarden ervan. Het is inherent aan elke regeling dat er mensen buiten vallen. Met een nieuwe (leeftijds)grens ontstaan weer nieuwe grensgevallen.
7.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank benadrukt dat de Overgangsregeling (nationaal) begunstigend beleid behelst. Het belang van het kind is bij de totstandkoming van dit beleid een belangrijke overweging geweest. Aan dit beleid kan slechts een beperkte categorie vreemdelingen rechten ontlenen. Voorop staat dat verweerder bij het vaststellen van dergelijk begunstigend beleid een grote mate van beleidsvrijheid heeft. Dit maakt dat niet licht geoordeeld kan worden dat het onderscheid dat daarmee ontstaat tussen vreemdelingen die wel en vreemdelingen die niet onder het beleid vallen, onrechtmatig moet worden geacht. Voorts is het inherent aan het maken van beleid dat daarbij grenzen worden gesteld.
8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het onder 5. weergegeven standpunt een afdoende rechtvaardiging heeft gegeven voor de in de Overgangsregeling gestelde leeftijdsgrens van 21 jaar (op 29 oktober 2012). Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat blijkens de toelichting op de (Overgangs)regeling verweerder met de Regeling heeft willen tegemoetkomen aan kinderen die lange tijd in Nederland hebben verbleven als gevolg van procedures die in het verleden soms lang duurden, het niet meewerken aan het vertrek en het stapelen van procedures, of een combinatie van deze factoren. Naar het oordeel van de rechtbank kan het doel dat verweerder nastreeft het maken van onderscheid naar leeftijd daarom rechtvaardigen. De manier waarop verweerder onderscheid maakt, staat in een redelijke verhouding tot dat doel. Eisers standpunt dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie kan daarom geen stand houden.
Nu niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij op de startdatum van de peilperiode (op 29 oktober 2012) jonger was dan 21 jaar (eiser was op dat moment immers 23 of 25 jaar oud), heeft verweerder daarom terecht de conclusie getrokken dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Overgangsregeling.
9.
Ten aanzien van eisers beroep op het recht op privéleven dat voortvloeit uit het bepaalde in artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser is van mening dat hem verblijf moet worden toegestaan op grond van het feit dat hij al langere tijd in Nederland verblijft en hier zijn vormende jaren heeft doorgemaakt waardoor hij een sterke band met Nederland heeft opgebouwd.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM over het privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM blijkt dat bij de beoordeling van een mogelijk hieruit voortvloeiend recht op verblijf, het hebben van rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning en de duur van dit rechtmatige verblijf cruciaal zijn. Uit het dossier van eiser blijkt dat hij in mei 2002 Nederland is binnen gekomen en daar asiel heeft aangevraagd. Dit betekent dat eiser nog geen 12 jaar in Nederland is. Verweerder heeft er daarnaast terecht op gewezen dat eiser nimmer in Nederland rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning en dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij banden heeft met zijn familie in Kazachstan. Daarom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM.
Ook overigens heeft eiser niet dusdanig bijzondere omstandigheden aangevoerd dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien hem alsnog verblijf in Nederland toe te staan.
10.
Het beroep is, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. van Veelen, voorzitter, en mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. P.H. Banda, leden, in aanwezigheid van mr. J.T.M. Nijboer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.
griffier voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.