Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
van Russische nationaliteit,
[eiser],
geboren op 17 april 1987,
van Kazachstaanse nationaliteit
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
a. die jonger is dan 21 jaar op de startdatum van de peilperiode (29 oktober 2012);
b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, op de startdatum van de peilperiode tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag tenminste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;
c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdij-instelling [naam]; én
d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van de regeling.
De IND verleent ingevolge voornoemd beleid ook een vergunning aan gezinsleden die deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.
Verder heeft verweerder verwezen naar het departementale dossier met betrekking tot eiser, waaruit blijkt dat eiser in Nederland nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad. Ook is een aanvraag van eiser om verblijf wegens het buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, afgewezen. Deze afwijzing is in rechte onaantastbaar geworden. Verweerder wijst er op dat uit het dossier voorts blijkt dat eiser heeft verklaard dat zijn moeder, twee zusjes en een tante in Kazachstan wonen, dat hij daar regelmatig contact mee heeft en dat zijn moeder probeert zaken voor hem te regelen in Kazachstan. Verweerder acht het daarom niet aannemelijk dat eiser geen banden meer zou hebben met het land van herkomst. Eisers beroep op het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan dan ook niet slagen. Tenslotte merkt verweerder op dat bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag geen beoordeling plaatsvindt aan of anderszins aanleiding bestaat tot toepassing van het bepaalde in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
De rechtbank benadrukt dat de Overgangsregeling (nationaal) begunstigend beleid behelst. Het belang van het kind is bij de totstandkoming van dit beleid een belangrijke overweging geweest. Aan dit beleid kan slechts een beperkte categorie vreemdelingen rechten ontlenen. Voorop staat dat verweerder bij het vaststellen van dergelijk begunstigend beleid een grote mate van beleidsvrijheid heeft. Dit maakt dat niet licht geoordeeld kan worden dat het onderscheid dat daarmee ontstaat tussen vreemdelingen die wel en vreemdelingen die niet onder het beleid vallen, onrechtmatig moet worden geacht. Voorts is het inherent aan het maken van beleid dat daarbij grenzen worden gesteld.
Nu niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij op de startdatum van de peilperiode (op 29 oktober 2012) jonger was dan 21 jaar (eiser was op dat moment immers 23 of 25 jaar oud), heeft verweerder daarom terecht de conclusie getrokken dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Overgangsregeling.
Eiser is van mening dat hem verblijf moet worden toegestaan op grond van het feit dat hij al langere tijd in Nederland verblijft en hier zijn vormende jaren heeft doorgemaakt waardoor hij een sterke band met Nederland heeft opgebouwd.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM over het privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM blijkt dat bij de beoordeling van een mogelijk hieruit voortvloeiend recht op verblijf, het hebben van rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning en de duur van dit rechtmatige verblijf cruciaal zijn. Uit het dossier van eiser blijkt dat hij in mei 2002 Nederland is binnen gekomen en daar asiel heeft aangevraagd. Dit betekent dat eiser nog geen 12 jaar in Nederland is. Verweerder heeft er daarnaast terecht op gewezen dat eiser nimmer in Nederland rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning en dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij banden heeft met zijn familie in Kazachstan. Daarom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM.
Ook overigens heeft eiser niet dusdanig bijzondere omstandigheden aangevoerd dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien hem alsnog verblijf in Nederland toe te staan.